Geef aan of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Een stamper is een vrouwelijk voortplantingsorgaan van een bloem.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Insectenbloemen maken meer stuifmeelkorrels dan windbloemen.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Nummer 3 geeft een mannelijk voortplantingsorgaan aan.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Op de plaatsen 1 en 2 kunnen zich stuifmeelkorrels bevinden.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Op plaats 3 kan bevruchting plaatsvinden.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Uit een vruchtbeginsel ontstaat een bevruchte eicel.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Bij geslachtelijke voorplanting hebben de nakomelingen erfelijke eigenschappen van de ouders
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Deel B
Beantwoord de volgende open vragen.
Wanneer een nummer wordt gevraagd, typ dan alleen het cijfer in (bijv: '2' en niet 'bij nummer twee').
Slide 14 - Tekstslide
Welke delen van een bloem zijn de mannelijke voortplantingsorganen?
Slide 15 - Open vraag
Hoeveel vruchtbeginsels zijn er in de afbeelding getekend? (typ alleen het getal)
Slide 16 - Open vraag
Hoeveel zaadbeginsels zijn er in de afbeelding getekend? (typ alleen het getal)
Slide 17 - Open vraag
Wat is de functie van deel 4?
Slide 18 - Open vraag
Deel C
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Kies steeds het beste antwoord.
Slide 19 - Tekstslide
Is deel 3 groen of opvallend gekleurd?
A
groen gekleurd
B
opvallend gekleurd
Slide 20 - Quizvraag
Is deze bloem een windbloem of een insectenbloem?
A
windbloem
B
insectenbloem
Slide 21 - Quizvraag
Wordt in deze bloem nectar gemaakt?
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quizvraag
Bij welke bloemen zijn de stempels het grootst, bij windbloemen of bij insectenbloemen?
A
windbloemen
B
insectenbloemen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de functie van deel P in de afbeelding?
A
Het vormen
van eicellen.
B
Het vormen van stuifmeelkorrels.
C
Het aanlokken
van insecten.
D
Het beschermen van
de bloem in de knop.
Slide 24 - Quizvraag
In de afbeelding gaat stuifmeel van de ene bloem naar de andere bloem. Bij welke pijl(en) is er sprake van bestuiving?
A
1, 2 en 3
B
1 en 2
C
alleen 1
D
2 en 3
Slide 25 - Quizvraag
Bij welke bloemen zijn de kroonbladeren meestal groen?
A
Alleen bij insectenbloemen.
B
Alleen bij windbloemen.
C
Zowel bij insectenbloemen als windbloemen.
Slide 26 - Quizvraag
Drie gebeurtenissen zijn: 1 De top van een stuifmeelbuis barst open. 2 Er vindt bestuiving plaats. 3 Er groeit een stuifmeelbuis uit een stuifmeelkorrel. Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
1-2-3
B
2-1-3
C
2-3-1
D
3-1-2
Slide 27 - Quizvraag
Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.
Heeft in deze bloem bestuiving plaatsgevonden? En heeft in deze bloem bevruchting plaatsgevonden?
A
zowel bestuiving als bevruchting
B
alleen bestuiving
C
alleen bevruchting
D
geen bestuiving en geen bevruchting
Slide 28 - Quizvraag
Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.
Wat ontstaat er uit de bevruchte eicel?
A
een kiem
B
een vrucht
C
een zaad
Slide 29 - Quizvraag
Een bol is een
A
korte stengel met rokken
B
verdikte wortel met rokken
C
verdikte knop
D
een zaadje
Slide 30 - Quizvraag
Deel D
Sleepvragen
Slide 31 - Tekstslide
Geslachtelijke voorplanting
Ongeslachtelijke voortplanting
Knollen
Bollen
Stamper
Meeldraad
Stekken
Bloem
Slide 32 - Sleepvraag
Geslachtelijke voortplanting
Ongeslachtelijke voortplanting
Er vindt bevruchting plaats
Een deel van een organisme groeit uit tot een nieuw organisme