Thema 5_les 6, 7 en 9

Thema 5 - week 2 
les 6, 7 en 9
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 - week 2 
les 6, 7 en 9

Slide 1 - Tekstslide

Welk woord past op de lege plek? Kies uit: 

onregelmatig, geregeld, tegen opgewassen, landinwaarts, toestand, per slot van rekening, epicentrum, continu


Tokio - In japan is vannacht een zware aardbeving geweest. Het ______ van de beving was in zee. De schokgolven gingen vervolgens _________ en richten daar veel schade aan. Na de aardbeving kwam een vloedgolf. Veel huizen waren hier niet ________ en stortten in. Er zijn veel oden en de __________ van veel gewonden is zorgelijk. Andere landen bieden hulp aan. Er landen de hele tijd, dus ________ vliegtuigen met hulpgoederen. ´We zijn er ______ om te helpen` aldus de president van Amerika. Omdat de getroffen gebieden moeilijk te bereiken zijn, is de toevoer van hulpgoederen daar helaas _________ . Mensen zijn bang, want er worden nog ___________ nieuwe aardschokken gevoeld.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke twee woorden zijn verwijswoorden?

(kies dus twee antwoorden)
A
de
B
die
C
zij
D
dat

Slide 5 - Quizvraag

Welke verwijswoord verwijst naar een het-woord?
A
de
B
deze
C
die
D
dat

Slide 6 - Quizvraag

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 7 - Quizvraag

Welke verwijswoord verwijst naar een de-woord?
A
de
B
deze
C
die
D
dat

Slide 8 - Quizvraag

De pen is gevallen. ... ligt nu op de grond.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 9 - Quizvraag

Dat is het beste ...... mij ooit is overkomen.

A
wat
B
dat
C
die

Slide 10 - Quizvraag

Iets ... ik niet begrijp.
A
dat
B
die
C
wat

Slide 11 - Quizvraag

Ik ga die wedstrijd winnen, al is dat het laatste ... ik doe!
A
Dat
B
Wat

Slide 12 - Quizvraag



Het meisje ... daar staat,
is wel een echte festivalganger.
A
wat
B
dat
C
die
D
wie

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
Verwerkingssoftware Taal - thema 5 - week 2 - les 9

Maken les 9: Even proberen, daarna: *+** of **+*** opdrachten

Slide 14 - Tekstslide

Alles ...... ik in een man zoek, staat hier voor mij.
A
wat
B
dat
C
die

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

voltooid?
Wanneer is iets voltooid?

Wanneer is iets onvoltooid?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De voltooide tijd staat altijd samen met een ...
A
onderwerp
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Als het hulpwerkwoord HEBBEN of ZIJN in de zin staat, staat de zin in de...
A
voltooide tijd
B
onvoltooide tijd

Slide 22 - Quizvraag

In welke tijd staat de volgende zin:
Mijn moeder is gisteren op bezoek naar mijn oma gegaan.
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 23 - Quizvraag

De rat wordt door zijn baasje in de kooi gezet.
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 24 - Quizvraag

De jas had te lange mouwen
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 25 - Quizvraag

Mijn moeder is gisteren op vakantie gegaan
A
voltooid
B
onvoltooid

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin?
In welke tijd staat het gezegde: voltooide of onvoltooide tijd?

  1. Buurman Buwalda zet zijn huis te koop.
  2. Hij heeft verder landinwaarts een huis gevonden.
  3. De laatste ontwikkelingen gaven de doorslag.
  4. Zijn aanvraag tot schadevergoeding is afgewezen.
  5. Het rapport over de toestand van de buitenmuur voor de bevingen ontbrak bij de aanvraag.
  6. Per slot van rekening is zijn huis al jaren niet gerenoveerd.  

Slide 27 - Tekstslide