dat = het-woorden (het meisje - dat meisje)
die = de-woorden (de jongen - die jongen)
wat = hoeveelheden, overtreffende trap, zin (Er is nog niets, wat je kan zien.)
(Dat is het leukste, wat ik ooit heb gedaan.)
(Zijn ouders kochten een hond, wat hij leuk vond.)