Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Toets (NL LEZEN H2)
Toets Nederlands Lezen
• Ik herken de opbouw van een tekst.
• Ik herken de deelonderwerpen van een tekst.
• Ik herken signaalwoorden en verbanden in de tekst.
1 / 46
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
46 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Toets Nederlands Lezen
• Ik herken de opbouw van een tekst.
• Ik herken de deelonderwerpen van een tekst.
• Ik herken signaalwoorden en verbanden in de tekst.
Slide 1 - Tekstslide
Deel 1
Je krijgt een aantal algemene vragen. Beantwoord deze vragen zo goed mogelijk.
Slide 2 - Tekstslide
1. Wat staat er meestal in het middenstuk van een tekst?
A
een introductie van het onderwerp
B
een samenvatting van het onderwerp
C
verschillende kanten van een onderwerp
Slide 3 - Quizvraag
2. Welke uitspraak is waar?
A
een goede tekst heeft minimaal 4 deelonderwerpen
B
in de titel van de tekst vind je altijd een deelonderwerp
C
witregels kunnen helpen om deelonderwerpen te vinden
D
Geen enkele uitspraak is waar
Slide 4 - Quizvraag
3. Welke signaalwoorden geven een tegenstelling weer?
A
al met al
B
hoewel
C
maar
D
tevens
Slide 5 - Quizvraag
4. Op de fiets ben je sneller op je bestemming. Bovendien is fietsen goed voor je conditie.
Welk verband staat in beide zinnen?
A
oorzaak - gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling
Slide 6 - Quizvraag
Deel 2
Lees de tekst (1) en beantwoord daarna de vragen zo goed mogelijk.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
5. Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
afweersysteem
B
griep
C
Jan Tolsma
Slide 10 - Quizvraag
6. Wat is de functie van alinea 1?
Slide 11 - Tekstslide
6. Wat is de functie van alinea 1?
A
de aandacht van de lezer trekken met een voorbeeld
B
de lezer waarschuwen voor een griepgolf
C
een voorbeeld geven van iemand die nooit griep heeft
Slide 12 - Quizvraag
7. Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?
Slide 13 - Tekstslide
7. Welke vraag probeert de schrijver te beantwoorden in alinea 2 en 3?
A
Hoe gezond leeft een politieagent?
B
Waarom heeft Jan Tolsma nooit griep?
C
Welk geheim leven leidt Jan Tolsma?
Slide 14 - Quizvraag
8. Waarom zegt Jan Tolsma: 'En ik eet heus niet elke dag twee stuks fruit.' (zie alinea 2)?
Slide 15 - Tekstslide
8. Waarom zegt Jan Tolsma: 'En ik eet echt niet elke dag twee stuks fruit.' (zie alinea 2?
A
Daarmee bewijst hij hoe gezond zijn eetgewoontes zijn
B
daarmee geeft hij aan dat hij niet bijzonder gezond eet
C
dat is een samenvatting van zijn eetgewoonten
Slide 16 - Quizvraag
9. Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?
Slide 17 - Tekstslide
9. Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?
A
Ab Osterhaus weet alles van griepvirussen.
B
Je kunt er niets aan doen als je snel de griep krijgt.
C
Of je snel griep krijgt, is erfelijk bepaald.
Slide 18 - Quizvraag
10. Maak de zin af volgende de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt, ....
Slide 19 - Tekstslide
10. Maak de zin af volgens de informatie uit alinea 4. Wanneer je een slecht afweersysteem hebt, ...
A
ben je niet zo gevoelig voor de griep
B
heb je dat zeker weten van je ouders
C
krijg je sneller de griep dan anderen
Slide 20 - Quizvraag
11. Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?
Slide 21 - Tekstslide
11. Welke conclusie trekt Ab Osterhaus in alinea 5?
A
Ieder jaar zijn er weer mensen die nooit griep hebben
B
Je hebt pas griep als je minimaal een week erg ziek bent
C
Mensen die nooit griep krijgen, bestaan niet
Slide 22 - Quizvraag
12. Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?
Slide 23 - Tekstslide
12. Welk signaalwoord geeft het verband aan tussen alinea 5 en 6?
Slide 24 - Open vraag
13. Welk tussenkopje geeft het best het deelonderwerp van alinea 7 én 8 weer?
Slide 25 - Tekstslide
13. Welk tussenkopje geeft het best het deelonderwerp van alinea 7 én 8 weer?
A
griepprik
B
overlijden
C
risicogroep
Slide 26 - Quizvraag
14. Waarna verwijst 'daar' (alinea 8)?
Slide 27 - Tekstslide
14. Waarnaar verwijst 'daar' (alinea 8)?
A
dat gevolgen van de griep ernstig kunnen zijn
B
het advies om een griepprik te halen
C
Jan Tolsma valt sinds kort in de risicogroep
Slide 28 - Quizvraag
15. De schrijver eindigt tekst 1 met een ...
Slide 29 - Tekstslide
15. De schrijver eindigt tekst 1 met een ...
A
Conclusie en mogelijke oplossingen
B
korte samenvatting van de tekst
C
verwijzing naar het begin van de tekst
Slide 30 - Quizvraag
16. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?
Slide 31 - Tekstslide
16. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1?
A
De meeste mensen, die griep krijgen, zijn gewoon pechvogels
B
Het is onbekend waarom Jan Tolsma nog nooit griep heeft gehad
C
Iedereen krijgt wel eens griep, maar de mate waarin verschilt
Slide 32 - Quizvraag
Einde
Dit was de laatste vraag.
Je bent nu klaar met de toets!
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
17. Wat is het onderwerp van tekst 2?
A
adoptiekinderen
B
Koreaans leren
C
moedertaal
Slide 35 - Quizvraag
18. Welke uitspraak over tekst 2 is juist?
Slide 36 - Tekstslide
18. Welke uitspraak over tekst 2 is juist?
A
In alinea 1 staat een korte samenvatting van de tekst
B
In alinea 1 vind je een anekdote over adoptie
C
In alinea 1 wordt het onderwerp geïntroduceerd
Slide 37 - Quizvraag
19. Wat wordt in alinea 2 bedoeld met 'onderliggende kennis'?
Slide 38 - Tekstslide
19. Wat wordt in alinea 2 bedoeld met 'onderliggende kennis'?
A
kennis over een 'vergeten' moedertaal
B
kennis over het land waar iemand vandaan komt
C
kennis van baby's over hun moedertaal
Slide 39 - Quizvraag
20. Welk tussenkopje past het beste bij alinea 2 én 3?
Slide 40 - Tekstslide
20. Welk tussenkopje past het best bij alinea 2 én 3?
A
Baby's en peuters uit Korea
B
De taal van adoptiekinderen
C
Onderzoek naar moedertaal
Slide 41 - Quizvraag
21. De laatste zin van alinea 4 geeft een ....
Slide 42 - Tekstslide
21. De laatste zin van alinea 4 geeft een ...
A
conclusie van het onderzoek
B
tegenstelling uit het onderzoek
C
voorbeeld uit het onderzoek
Slide 43 - Quizvraag
22. Waarom geeft de schrijver in de laatste zin het advies om tegen je baby te praten?
Slide 44 - Tekstslide
22. Waarom geeft de schrijver in de laatste zin het advies om tegen je baby te praten?
A
Om de lezer te laten weten een baby zijn moedertaal niet vergeet
B
Die ervaring is belangrijk voor het onthouden van een taal
C
Om te waarschuwen tegen de invloed van adoptie op een taal
Slide 45 - Quizvraag
Deel 3
Lees de tekst (2) en beantwoord daarna de vragen zo goed mogelijk.
Slide 46 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
BBL 3 Lesweek 8: Oefenen met een tekst
Oktober 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Hoofdzaken en bijzaken
Oktober 2022
- Les met
18 slides
Dutch
Secondary Education
Examentraining (4) CE 2F Tekstopbouw: Nooit ziek
Oktober 2022
- Les met
39 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
CE MBO3 BBL-examentraining les 3
Oktober 2022
- Les met
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Lezen: Examentips voor het maken van meerkeuzevragen + Oefentekst: Nooit ziek
Juni 2024
- Les met
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Bio-Ne
September 2022
- Les met
27 slides
Biologie Nederlands
Primary Education
Age 13
Tekstverbanden en signaalwoorden
29 dagen geleden
- Les met
11 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Examentraining II quizvragen III
Februari 2019
- Les met
24 slides
door
Examentraining
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
Examentraining