Het gaat hier om de effecten van beginnende dementie, dit komt ook terug in de literatuur die de student heeft moeten bestuderen.
Bepaal zelf wat je van onderstaande informatie wil delen met de student. Mogelijk is niet alles even relevant en bepaalde aspecten horen wellicht meer bij een verder gevorderde dementie.
Uit de verplichte literatuur:
Sluipende start, in het begin met name problemen in het korte termijn geheugen (werkgeheugen). Vasthouden en reproduceren (opdiepen) van nieuwe (“jonge”) informatie wordt moeilijker.
Ook het episodisch geheugen raakt aangetast. Dit is het deel van het geheugen dat gaat over het correct onthouden van gebeurtenissen in het eigen leven. Chronologie, precisie raakt aangetast (voorbeeld: ook al weet je dat je 80 jaar bent, toch op zoek gaan naar de eigen overleden moeder).
Executieve functies (hogere congitieve functies zoals abstract denken, doelgerichtheid, planning) raken aangetast (bijv. het avondeten willen gaan koken om 10.30 uur ’s-ochtends, beginnen met tafel dekken maar vervolgens niet meer weten waar je mee bezig bent). Geautomatiseerde / routinematige handelingen blijven het langst goed; vandaar dat verandering van omgeving (incl. de personen met wie je leeft) impact heeft op de geziene ernst van de problematiek (denk bijv. aan een plotselinge ziekenhuisopname vanwege een val oid.).
Het taal-begrip en de uitdrukkingsvaardigheid (samengevat als: Afasie) kunnen verstoord raken. Bijv. eigen samengestelde zinnen worden niet afgemaakt, de cliënt raakt gaandeweg het praten de eigen draad kwijt.
Het praktisch handelen raakt verstoord (apraxie). Dit is met name merkbaar bij complexe handelingen. Volgorde vasthouden is moeilijk. Eenvoudige handelingen of handelingen waarin routine is opgebouwd raken vaak pas later aangetast (bijv. zichzelf wassen).
Visueel motorische coördinatie (oog hand coördinatie) raakt verstoord.
Ruimtelijke oriëntatie (oriëntatie in plaats / verandering van de eigen omgeving heeft grote impact), oriëntatie in tijd raakt verstoord (verstoring van gebruikelijk dagritme heeft grote impact).
Problemen in de perceptie (waarneming, bijv. overzicht houden in drukke situaties zoals het verkeer; herkennen wat iets is –agnosie- , bijv. soep willen eten met een vork; gezichten niet meer herkennen –prosopagnosie-)
Verandering van persoonlijkheid en gebruikelijk gedrag, denk aan ongepast gedrag en ontremming, decorumverlies
Verlies van initiatief
Gebrek aan concentratie, toenemende vluchtigheid
Toenemende activiteitendrang, wat kan leiden tot bewegingsdrang en dwaalgedrag
Uiteindelijk treedt meer en meer vervlakking, teruggetrokkenheid op. Het contact (maken) met wat er om hen heen gebeurt neemt af, de relatie ermee kan niet meer worden gelegd. Sociaal isolement en eenzaamheid liggen daarmee op de loer.