K4 Unit 1+2 Oefening

K4 Unit 1+2 Oefening
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

K4 Unit 1+2 Oefening

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
Elk onderdeel heeft eerst een korte uitleg.

Goed lezen dus...    :) 


Succes!

Slide 2 - Tekstslide

1. Who or Which?
Gebruik je who of which?

1.  Als het gaat om een mens gebruik je Which
2. Als het om iets anders gaat gebruik je who.

The man which talks loud
That is the chair which I liked the most

Slide 3 - Tekstslide

who/which: The man ....... lives next door is very friendly.
A
who
B
which

Slide 4 - Quizvraag

Vul in: who/which



I love movies ........... have lots of action.
A
Who
B
Which

Slide 5 - Quizvraag

who/which/that?
She was somebody ... always looked happy.
A
who
B
which
C
that

Slide 6 - Quizvraag

Graham, who/which lives next door is my best friend.
A
who
B
which

Slide 7 - Quizvraag

Next, Much, many , few little



Well done!

Slide 8 - Tekstslide

Much/Many/Few/Little
f
telbaar
niet telbaar
veel
Many
Much
weinig
Few
Little
Do you have many dogs?
I have few eggs.

Slide 9 - Tekstslide

Much / Many / Few / Little.
John has ______ friends. (veel)
A
much
B
few
C
many
D
little

Slide 10 - Quizvraag

Much, many, lots of, little, few
We don't have ...... information.
A
many
B
few
C
little
D
much

Slide 11 - Quizvraag

much, many, little and few
I have … socks. (veel)
A
many
B
much
C
little
D
few

Slide 12 - Quizvraag

Much, many, little, few
How ... money have you got?
A
many
B
much

Slide 13 - Quizvraag

Much, many, few, little
Mike has ____ patience, (weinig)
A
much
B
many
C
few
D
little

Slide 14 - Quizvraag

Short Answers

Slide 15 - Tekstslide

Short answers
Korte antwoorden geven in het Engels:
1. Beantwoord met yes of no
2. Schrijf een komma en herhaal het persoon in de zin
3. Herhaal het eerste werkwoord
Is she playing a game? Yes, she is.
Vraag
Ja-antwoord
Nee-antwoord
Do you like me?
Yes, I do
No, I don't
Are you thirsty?
yes, I am
No, I am not

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de "short answer" op deze vraag?
"Is it safe here?"
A
Yes
B
yeah
C
yes, is
D
Yes, it is.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de "short answer" op deze vraag?
"Can he swim?"
A
Yes, can
B
yeah
C
yes, he can.
D
Yes, it is.

Slide 18 - Quizvraag

Short answers
Is this your pencil?
A
Yes, this is
B
No, it isn't
C
Yes, this does
D
No, this doesn't

Slide 19 - Quizvraag

Short answers
Was he a teacher?
A
No, he isn't
B
No, he wasn't
C
No, he can't
D
No, it wasn't

Slide 20 - Quizvraag

Short answer: Is he coming to the UK? No...
A
He is
B
He doesn't
C
He don't
D
He isn't

Slide 21 - Quizvraag

Lekker bezig

Slide 22 - Tekstslide

past continuous
Gebruik je wanneer iets in het verleden nog bezig is.
Hoe maak je de past continuous?

1. Was of Were (he/she/it = was,  de rest = were).
2. Werkwoord achter het persoon
3. + ing

He was walking down the road when it happened.

Slide 23 - Tekstslide

PAST CONTINUOUS

In welke zin wordt de Past Continuous gebruikt?
A
They were living in poverty.
B
They are living in poverty.
C
They lived in poverty.
D
They have been living in poverty.

Slide 24 - Quizvraag

Past Continuous:
Which sentence is in the past continuous?
A
They were going to the cinema.
B
He is walking home.
C
They have talked for hours.
D
He is still walking.

Slide 25 - Quizvraag

PAST CONTINUOUS:
Which sentence is in the Past Continuous?
A
I walked down the street when I tripped.
B
I was walking down the street when I tripped.

Slide 26 - Quizvraag

Past Continuous:
In welke zin wordt de past continuous gebruikt?
A
I haven't been to that film yet.
B
I was walking down the street when I tripped.
C
I lived in Utrecht in 2010
D
I am eating a sandwich.

Slide 27 - Quizvraag

PAST CONTINUOUS

In welke zin wordt de Past Continuous gebruikt?
A
I was waiting for the bus.
B
I has waited for the bus?
C
I am waiting for the bus.
D
Ik weet het niet;(

Slide 28 - Quizvraag

Nice.
Only 2 parts left

Slide 29 - Tekstslide

Past simple
Altijd klaar/afgerond in de verleden tijd
Twee soorten werkwoorden

1.  Regelmatige werkwoorden       (krijgen +ed)
2. Onregelmatige werkwoorden   (eigen vorm

She walked to the supermarket    (to walk = regelmatig)
She drove to the supermarket       (to drive = onregelmatig)

Slide 30 - Tekstslide

Past simple vraagzin
vraagzin: maken
1. Zet het woord 'did' voor aan de zin
2. Het werkwoord gaat weer terug naar normaal
3. Vraagteken achter de zin

She drove to the supermarket.
Did she drive to the supermarket?

Slide 31 - Tekstslide

Past simple ontkenning
1. Zet het woordje didn't tussen het persoon en het werkwoord.
2. verander het werkwoord weer terug naar normaal (dus niet +ed)

She drove to the supermarket.
She didn't drive to the supermarket.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de past simple van:
jump

Slide 33 - Open vraag

Past simple of: laugh

Slide 34 - Open vraag

past simple van: buy

Slide 35 - Open vraag

Past simple normale zin(to write)
Minny _______ a letter to her mother.

Slide 36 - Open vraag

Past simple: ontkennende zin (to kick)
The boy _________ the ball.

Slide 37 - Open vraag

Past simple vraagzin: (to close)
_____ Mike _____ the door?

Slide 38 - Open vraag

Almost done
only 1 part left!

Slide 39 - Tekstslide

present perfect
Gebruik je om aan te geven wanneer iets in het verleden iets wat gebeurde maar de tijd niet belangrijk is.

1. Have/has (he/she/it = has) (de rest = have)
2. Voltooid deelwoord (onregelmatig werkwoord derde rijtje)

She has walked to the cinema
Those boys have won a game

Slide 40 - Tekstslide

Present perfect vraagzin
Vraagzin maken:
1. Zet have of has vooraan in de zin



Has she walked to the cinema?
Have those boys won the game?

Slide 41 - Tekstslide

Present perfect ontkenning
Ontkennend maken:
1. Has/have veranderen in hasn't of haven't



She hasn't walked to the cinema.
Those boys haven't won the game.



Slide 42 - Tekstslide

Present perfect normale zin (to smile)

Lotte ________ the entire day!

Slide 43 - Open vraag

Present perfect ontkennende zin (to grow)
Our dog ____________ a lot.

Slide 44 - Open vraag

Present perfect vraagzin (to push)
____ she ________ that button when it happened?

Slide 45 - Open vraag

Klaar
Dit is het einde, check even of je alles hebt gemaakt!

Slide 46 - Tekstslide