Grammar recap Unit 4 + 5 H1

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Grammar recap Unit 4 + 5

Aims

At the end of this lesson, you can:

- form tag questions

- use many/much/little/few

- form past simple

- form questions and negatives in the past simple

Tag questions

Het werkt als een soort batterij.

als in het eerste deel 'not'/ n't staat, staat dat in deel 2 niet.

You are Dave, aren't you?

Tag questions

Herhaal het ww uit het eerste deel van de zin en zet daar not bij + I/you/he/she/it/we/they/you

You are Dave, aren't you?

She is your sister, isn't she?

We have got a dog, haven't we?

1 Uitzondering

I am your friend, aren't I?

Tag questions

Als er maar 1 werkwoord in de zin staat en dit is niet am/is/are/have/has/can/must/will:

gebruik do/don’t/does/doesn’t in je tag question.

She works at the library, doesn't she?

We walk to school, don't we?

We are home late, ............?

1. aren't we
2. amn't we
3. isn't we

I am the best teacher in the world, .............?

1. aren't I
2. amn't I
3. isn't I

My uncle has got a piano, .............?

1. has he
2. hasn't he
3. have he
4. haven't he

MUCH & MANY

Much & Many: Beide betekenen "veel"

Much: gebruiken we bij dingen die je niet kan tellen.

Zoals: love, money, food.

Bijvoorbeeld: We did not spend much time on his work.

Many: gebruik je voor dingen die je wel kunt tellen.

bijvoorbeeld: They always visit too many museums.

Little & Few 

• Little en few gebruik je om te zeggen dat er WEINIG van iets is. 

• Little -> woorden die je NIET kunt tellen. 
• little room, a little more information

• Few -> bij woorden die je WEL kunt tellen. 
• few boys, a few options

SCHEMA

VEEL                                WEINIG

TELBAAR                  many                                   few                                                            

ONTELBAAR            much                                   little                                                                

Much or many? people

1. much
2. many

Much or many?
potatoes

1. much
2. many

..... (veel) water

1. much
2. many
3. little
4. few

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked

it rains-> it rained

they beg-> they begged

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

I live - I lived

you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

I drop - I dropped

they plan - they planned

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:

I carry- I carried

you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:

I play - I played

Past Simple - Vraag/Ontkenning

UITZONDERING: TO BE!

Vraagzinnen

Did + hele ww (1e kolom):

Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen

Didn't + hele ww (1e kolom):

You didn't walk to school yesterday.

Wat is de Past Simple van work

1. works
2. worked
3. working
4. work

Wat is de Past Simple van study

1. studyd
2. studyied
3. studyed
4. studied

My sister .......... (play) the guitar last year.

Maak een vraagzin:
My parents worked at a school

Wat waren de VT vormen van to be?

Maak de zin ontkennend:
I was very angry yesterday

Aims

At the end of this lesson, you can:

- form tag questions

- use many/much/little/few

- form past simple

- form questions and negatives in the past simple

En, snap je alles?

1. Ja
2. Nee
3. Na extra oefenen wel