M2 functie inleiding en slot

LEERDOELEN:
> Ik kan de FUNCTIE van de inleiding en het slot gebruiken.
> Ik weet wat een TWEE-en DRIEDELING  is.
> Ik kan de KERNZIN herkennen.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

LEERDOELEN:
> Ik kan de FUNCTIE van de inleiding en het slot gebruiken.
> Ik weet wat een TWEE-en DRIEDELING  is.
> Ik kan de KERNZIN herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

DE FUNCTIE VAN DE INLEIDING EN HET SLOT

Slide 2 - Tekstslide

DE INLEIDING:
HET ONDERWERP NOEMEN
DE AANLEIDING GEVEN

Slide 3 - Tekstslide

 MAAR OOK.....
DE AANDACHT TREKKEN....
DOOR
>EEN MENING TE GEVEN
>EEN VRAAG TE STELLEN

Slide 4 - Tekstslide

Welke driedeling heeft een tekst?

Slide 5 - Open vraag

HET SLOT
Dit is de laatste alinea van een tekst.
Hier rondt de schrijver de tekst af.
 

Slide 6 - Tekstslide

HET SLOT
>Hij geeft een samenvatting
>Hij geeft een conclusie
>Hij geeft antwoord op de vraag uit de inleiding

Slide 7 - Tekstslide

Kan een tekst ook een tweedeling hebben?
A
Nee
B
Ja

Slide 8 - Quizvraag

Leg uit wat een tekst met een tweedeling is.

Slide 9 - Open vraag

Welke zin hoort bij welk tekstdeel?
1. Hier wordt de tekst afgerond.
A
Inleiding
B
slot
C
kern

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin hoort bij welk tekstdeel?
2. Hier wordt kort het onderwerp genoemd.
A
Inleiding
B
Slot
C
Kern

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin hoort bij welk tekstdeel?
3.Hier staat meer informatie over het onderwerp.
A
Kern
B
Inleiding
C
Slot

Slide 12 - Quizvraag

DE SIGNAALWOORDEN

Slide 13 - Tekstslide

(KLEUR) SIGNALEN

Slide 14 - Tekstslide

“Ja maar…” is misschien wel het meest gegeven antwoord in de klas

Slide 15 - Tekstslide

WAT BETEKENT 'JA MAAR'?
'ja maar' betekent eigenlijk: 
Ik ben nu in de weerstand, omdat jij iets anders zegt, dan ik wil horen.
De leerling zegt 'nee' in andere bewoordingen.

Slide 16 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden zijn woorden die een bepaalde samenhang aanduiden, zoals want, omdat, maar, bijvoorbeeld, dus en tot slot.
Signaalwoorden geven een signaal aan de lezer: 'Let op, er komt nu een nieuw onderwerp'.

Slide 18 - Tekstslide

Aan welk signaalwoord herken je de conclusie?

Slide 19 - Tekstslide

DE KERNZIN

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een KERNZIN?

Slide 21 - Open vraag

WAT IS EEN KERNZIN?

DE KERNZIN IS DE BELANGRIJKSTE ZIN VAN EEN ALINEA.

Slide 22 - Tekstslide

Een KERNZIN staat
in de eerste, tweede of laatste zin van een alinea

Slide 23 - Tekstslide

TWEE MOGELIJKHEDEN:
KERNZIN (1e ZIN)
UITLEG /VOORBEELD

UITLEG/VOORBEELD 
KERNZIN (Laatste zin)

Slide 24 - Tekstslide

UITLEG/VOORBEELD WEGLATEN
KERNZIN (1e ZIN)
UITLEG /VOORBEELD (kan je weglaten)

UITLEG/VOORBEELD (kan je weglaten)
KERNZIN (Laatste zin)

Slide 25 - Tekstslide

SAMENVATTEN
doe je met kernzinnen..

Slide 26 - Tekstslide

Met welke zinnen vat je een tekst samen?
A
tussenzinnen
B
inleidende zinnen
C
kernzinnen

Slide 27 - Quizvraag