3.3 lezen BKHV

3.3 lezen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.3 lezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen
  • opbouw van teksten herkennen
  • kernzin aanwijzen
  • hoofdgedachte formuleren 
  • hoofd- en bijzaken onderscheiden
  • verwijswoorden/ verwijzingen leren aanwijzen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Elke tekst heeft een inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Sommige heel korte berichten, zoals berichten in social media hebben geen inleiding. 
De inleiding van een krantenartikel heeft meestal een ander lettertype of andere opmaak.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Teksten die uit twee delen bestaan, komen veel voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekst 1
Lees de tekst verkennend.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor een soort tekst verwacht je?
A
een grappige tekst over taartkaarsjes uitblazen.
B
Een beschrijving van de Nederlandse traditie: kaarsjes uitblazen.
C
Een wetenschappelijke uitleg over de gevolgen van kaarsjes uitblazen.

Slide 7 - Quizvraag

2C en 2D doe ik mondeling.
Maken
Opdracht 3 en 4
blz. 148

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar vind je de inleiding?
A
aan het begin van de tekst
B
in het midden van de tekst
C
aan het einde van de tekst

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

tekstopbouw
Driedeling: inleiding-kern-slot
Tweedeling: inleiding-kern ( nieuwsbericht )

Ieder tekstgedeelte heeft zijn eigen functie(s).
Een slot geeft geen nieuwe informatie meer.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

functies tekstdelen
Inleiding:
Kun je bijna altijd informatie over het onderwerp uit afleiden.
Kern:
Vaak meerdere alinea’s met ieder een eigen stukje info over het onderwerp/ deelonderwerpen.
Slot:
Vaak een samenvatting of conclusie.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heeft tekst 1 een tweedeling of een driedeling?
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

opbouw van alinea's
Kernzin (= hoofdmededeling )
Uitwerking van de kernzin ( = uitleg/ toelichting )

Plaats kernzin in de alinea:
Eerste zin
Laatste zin
Tweede zin


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de kernzin van alinea 2 (tekst 1)?
A
om tot...was geglazuurd
B
In de .... kaarsjes geprikt
C
het uitblazen...de taart

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekst 2

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken
opdracht 7 (blz. 150)

opdracht 10  (blz. 150)

opdracht 11 (blz. 151)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling theorie  vorige les
Tekstopbouw
opbouw van alinea's

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar bestaat een tweedeling uit?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan kun je zien of er een slot is?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen in een alinea kunnen de kernzinnen zijn?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

vervolg hoofdgedachte
Gebruik 
titel, 
inleiding
 en/of de slotalinea 
om de hoofdgedachte te vinden!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even samen oefenen...
Kijk met je docent naar tekst 1 uit de paragraaf en maak samen opdracht 15.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoord 15a

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

antwoord 15b

Slide 26 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

antwoord 15c

Slide 27 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

antwoord 15d

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

verwijswoorden
Vervangende woorden om variatie in een tekst te krijgen.

Verwijzen meestal naar iets wat eerder in de tekst is genoemd.

Stel een wie/wat/waar of welke vraag!

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarnaar verwijst 'hij'? Mijn oom Rob is al erg oud. Hij wordt dit jaar 98.
A
mijn oom
B
mijn oom Rob
C
erg oud
D
dit jaar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarnaar verwijst 'daar'? Ik ben het laatst in de kantine geweest. Ligt mijn schrift soms daar?
A
laatst
B
mijn schrift
C
soms
D
in de kantine

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of je de uitleg duidelijk vond!
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Maken
opdracht 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies