bs 1 en 2: Genotype en fenotype en genen


3.1 Genotype en fenotype
klascode BVJ 813893
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


3.1 Genotype en fenotype
klascode BVJ 813893

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
3.1.1 Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
3.1.2 Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.

‘Wat lijk jij veel op je vader.’ ‘Je bent precies je moeder.’ Deze opmerkingen heb je misschien weleens gehoord van familie of vrienden. Ze gaan over je erfelijke eigenschappen.

Slide 2 - Tekstslide

Chromosomen en genen
(Alle erfelijke eigenschappen)

Slide 3 - Tekstslide

Chromosomen
46 chromosomen in totaal
23 chromosomen paren
(van elke heb je er twee)

Het 23e paar noem de geslachtschromosomen
Man XY
Vrouw XX

Slide 4 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = variant van een gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 5 - Tekstslide

Genotype
  • In elke celkern in je lichaam liggen chromosomen. 
  • Chromosomen zijn lange en dunnen draden. 
  • Chromosomen bestaan uit de stof DNA. Deze stof bevat de informatie voor je erfelijke eigenschappen. 
  • De informatie voor alle erfelijke eigenschappen samen noem je het genotype 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe onstaat je Genotype
Het genotype wordt bepaald op het moment dat een eicel wordt bevrucht door een zaadcel. Bij de bevruchting komen de chromosomen van een zaadcel en de chromosomen van een eicel bij elkaar.

Slide 7 - Tekstslide

Fenotype 
Bij het fenotype horen de zichtbare eigenschappen, zoals je oogkleur, kleur haar ......

Maar ook de onzichtbare eigenschappen horen erbij, zoals je bloeddruk, je karakter en de bouw van je organen.

Slide 8 - Tekstslide

Fenotype en genotype
Genotype zijn de Erfelijk eigenschappen die je hebt geërfd van je ouders. 
Het Fenotype wordt bepaald door je genotype, maar ook je leefstijl en de omgeving 








Genotype (DNA) + milieu = Fenotype

Slide 9 - Tekstslide

Genen kunnen aan of uit staan
  • Genen kunnen aan of uit staan. 
  • Staat een cel aan dan maakt deze cel een eiwit.
  • Bij een cel in de iris staat het gen voor oogkleur aan. In de cel van je oogwit staan deze cellen uit.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
Lezen en maken bs 3.1 - online of in je boek

De klascode voor BVJ is: 813893
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide


Genen
3.2 Genen
Hoe komt het dat je soms op je vader lijkt en soms op je moeder.
Je kunt verschillende allelen hebben voor een eigenschap. Welke eigenschap je dan krijgt, hangt af van de sterkte van het allel.

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2
3.2.1 Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Genen en chromosomen
Gen: een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap

Allel: een van de verschillende varianten van een bepaald gen

Een chromosoom bevat veel genen!

Let op: Chromosomen komen in paren voor.      Genen en allelen dus ook!

Slide 14 - Tekstslide

Homozygoot: Twee gelijke allelen voor een bepaalde eigenschap.
Heterozygoot: Twee verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap.

Slide 15 - Tekstslide

Dominant en Recessief
  • Dominant allel: Dit allel is de baas
    Komt altijd tot uiting in het uiterlijk,

  • Recessief allel: Dit allel is ondergeschikt
Komt alleen tot uiting in het uiterlijk als er geen dominant allel aanwezig is

Slide 16 - Tekstslide

Allelen worden opgeschreven met letters
Dominant = hoofdletter, bv. A of B of G of R
Recessief = kleine letter, bv. a of b of g of r

Slide 17 - Tekstslide

Intermediair fenotype:
Genen even sterk; je schrijft dit als Hoofdletter met een kleine letter ernaast bijv. Ar en Aw
Intermediair fenotype

Genen zijn even sterk
je gebruikt een Hoofdletter met een kleine letter ernaast 
Ar                                           Aw                          ArAw

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
Lezen en maken bs 3.1 en 3.2 - online of in je boek

De klascode voor BVJ is: 813893

Slide 19 - Tekstslide

afsluiting
3.1.1 Je kunt omschrijven wat een genotype, wat een fenotype en wat een gen is.
3.1.2 Je kunt beschrijven hoe organismen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen via chromosomen.
3.2.1 Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen.

Slide 20 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde (van groot naar klein)
1. 
2
3
4
5
Cel
Celkern
Chromosoom
DNA
Gen
Basen

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de gencode als een eigenschap homozygoot recessief voorkomt?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 23 - Quizvraag

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 24 - Quizvraag

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 25 - Quizvraag

Ontstaat het fenotype door het genotype?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Mathilde verft haar haar bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide