Herhalen elasticiteit van de vraag (par 2.1) en kruislingse prijselasticiteit van de vraag (par 2.2)
Uitleg inkomenselasticiteit van de vraag (par 2.3)
Huiswerk opdrachten bespreken
Opdrachten maken + bespreken
afsluiten les
huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
2.1 Prijselasticiteit (=Ev)
Zie ook uitlegvideo op volgende slide
Ezelsbruggetje
q= quantity en p= prijs
Slide 3 - Tekstslide
Gaat dus om RELATIEVE verandering = procentuele verandering
Als prijs STIJGT met 10% en elasticiteit is -2 dan DAALT de afzet = hoeveelheid met 20%. Negatief verband prijs en afzet.
Slide 4 - Tekstslide
2.2 kruislingse prijselasticiteit (=Ek)
Zie ook uitleg video op volgende slide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
2.6 Qv= -5P+1.000
2.6a/b Het maakt dus uit op welk punt je van een vraaglijn zit, dus bij welke prijs voor de elasticiteit
Bovenste helft= prijselastisch
Onderste helft= prijsinelastisch
Slide 7 - Tekstslide
Omzet via indexcijfer berekenen.
Basis= 100 dus bij 9% prijsstijging is prijsindex 109
Bij afzetdaling van 5% wordt afzetindex 95
Slide 8 - Tekstslide
Kijk 2.7 en 2.8 nu na
d. Dus de omzet is met 5,6% gestegen
Dus % verandering Qv= Ev x % verandering prijs
omzetindex= (prijsindex x afzetindex):100
Gaan we herschrijven naar prijsindex:
omzetindex x 100= prijsindex x afzetindex
prijsindex= (omzetindex x 100): afzetindex
prijsindex= omzetindex : afzetindex x 100
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 2.12 a
Slide 10 - Tekstslide
Opdracht 2.12 a
Lager.
De vraag naar noodzakelijke goederen reageert relatief weinig op prijsveranderingen, waardoor de (absolute) waarde van de prijselasticiteit van de vraag naar noodzakelijke goederen laag is.
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht 2.12
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht 2.12 b
Op korte termijn kan het voor studenten moeilijk zijn om alternatieve manieren van vervoer te realiseren. Ook is het op korte termijn lastig om het reizen overbodig te maken door in de buurt van hun onderwijsinstelling op kamers te gaan. Op korte termijn is de procentuele daling van de vraag dus relatief klein, waardoor er sprake is van een prijsinelastische vraag.
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 2.12 c
Op lange termijn kunnen studenten andere manieren van vervoer inschakelen. Daarnaast zal een deel van de studenten op kamers gaan in de buurt van de onderwijsinstelling. Beide oorzaken zorgen ervoor dat de procentuele daling van de vraag op lange termijn veel groter is, waardoor er een prijselastische vraag ontstaat.
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 2.12 d
Reizigers die in de spitsuren reizen, doen dat grotendeels omdat ze perse op een bepaald tijdstip ergens moeten zijn, ze hebben geen keus, het treinreizen is voor hen in hoge mate een noodzakelijk goed. Voor een deel van de reizigers in de daluren is het reizen per trein onderdeel van een uitstapje, het is niet noodzakelijk voor ze. Hierdoor is d ereactie van spitsreizigers op prijsveranderingen relatief veel kleiner dan bij de dalurenreizigers, waardoor de (absolute) waarde van de prijselasticiteit van de vraag naar treinreizen in de spits lager is dan in de daluren.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht 2.12 E
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 2.12 F
Slide 18 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Lees paragraaf 2.1 EN 2.2 helemaal en arceer de belangrijkste begrippen