Korte herhaling prijselasticiteit van de vraag (par 2.1) en kruislingse prijselasticiteit van de vraag (par 2.2)
Huiswerk bespreken vanaf opdracht 2.5
Opdrachten maken + bespreken
afsluiten les
huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Studieplanner en toetsen
Studieplanner wordt aangepast
voortgangstoets blijft wel Vraag en aanbod hst 1 en 2 maar dus niet volgende week. Waarschijnlijk week erna (nog vaststellen met andere docent)
Toets toetsweek is Vraag en aanbod hst 1 t/m 3 (dus niet 4 zoals in PTA staat). Hst 4 Vraag en aanbod gaan we in 3e periode behandelen.
Slide 3 - Tekstslide
2.2 Prijselasticiteit (=Ev)
Zie ook uitlegvideo op volgende slide
Ezelsbruggetje
q= quantity en p= prijs
Slide 4 - Tekstslide
Voor extra uitleg zie einde les uitlegfilmpje
Slide 5 - Tekstslide
Gaat dus om RELATIEVE verandering = procentuele verandering
Als prijs STIJGT met 10% en elasticiteit is -2 dan DAALT de afzet = hoeveelheid met 20%. Negatief verband prijs en afzet.
Slide 6 - Tekstslide
2.2 kruislingse prijselasticiteit (=Ek)
Zie ook uitleg video op volgende slide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
2.5 c t/m e
c. Bij prijs van € 100 was Ev= -1,7. Dit is absoluut groter dan 1 dus elastische vraag.
d. Omzet=prijs x afzet. Als de prijs daalt met 10% stijgt de vraag met 17%. Dus omzet stijgt.
e. Als de prijs stijgt me 10% daalt de vraag met 17%. Dus omzet daalt.
Slide 9 - Tekstslide
2.5 f en g
f. prijsinelastisch want EV=-0,88 dus absoluut gezien kleiner dan 1. De %verandering van de vraag is dus kleiner dan de % verandering van de prijs.
g. Omzet=prijs x afzet. Prijs verhoogd want de relatieve vraagdaling is altijd minder sterk dan de relatieve prijsstijging, waardoor de omzet stijgt. (prijs verhoogd met 10% dan daalt de afzet met 8,8% > omzet verhoogd.
Slide 10 - Tekstslide
2.6 Qv= -5P+1.000
2.6a/b Het maakt dus uit op welk punt je van een vraaglijn zit, dus bij welke prijs voor de elasticiteit
Bovenste helft= prijselastisch
Onderste helft= prijsinelastisch
Slide 11 - Tekstslide
Omzet via indexcijfer berekenen.
Basis= 100 dus bij 9% prijsstijging is prijsindex 109
Bij afzetdaling van 5% wordt afzetindex 95
Slide 12 - Tekstslide
Kijk 2.7 en 2.8 nu na
d. Dus de omzet is met 5,6% gestegen
Slide 13 - Tekstslide
Maak nu opdracht 2.9 blz 29
Hoe: stil en zelfstandig
Tijd: 3 minuten
Klaar: ga verder met opgave 2.10
timer
3:00
Slide 14 - Tekstslide
Grafiek A jongere of oudere consumenten?
opdracht 2.9
Slide 15 - Tekstslide
2.9a
Grafiek A jongere of oudere consumenten?
Oudere want zij reageren relatief sterk op een prijsverandering. Minder vast aan bepaald merk.
opdracht 2.9
Slide 16 - Tekstslide
2.9 b
Grafiek B jongere of oudere consumenten?
Jongere want zij reageren relatief zwak op een prijsverandering. Houden meer vast aan bepaald merk.
opdracht 2.9
Dester steiler de vraaglijn dester minder substituten > prijsinelastische vraag. Toch ook hier deel lijn inelastisch en elastisch.
Slide 17 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Maak opgave 2.10 t/m 2.12 af
Lees paragraaf 2.1 en 2.2 nogmaals en onderstreep de belangrijkste begrippen.
Bekijk de begrippen in de uitgedeelde begrippenlijst
Slide 18 - Tekstslide
Huiswerk
Maak opgave 2.3 t/m 2.12 af
Lees paragraaf 2.1 en 2.2 nogmaals en onderstreep de belangrijkste begrippen.
Bekijk de begrippen in de uitgedeelde begrippenlijst