Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 7
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 7

Slide 1 - Tekstslide

Noem 3 inkomstenbronnen van de Overheid

Slide 2 - Open vraag

§ 7.1 De rol van de overheid

Slide 3 - Tekstslide

§ 7.1 De rol van de overheid

Slide 4 - Tekstslide

§ 7.1 De rol van de overheid

Slide 5 - Tekstslide

§ 7.1 De rol van de overheid

Slide 6 - Tekstslide

§ 7.1 De rol van de overheid

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 5 (bladzijde 197)

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 5 (bladzijde 197)

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8 (bladzijde 199)

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 8 (bladzijde 199)

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 10 (bladzijde 199)

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 10 (bladzijde 199)

Slide 13 - Tekstslide

Een dijk is een collectief goed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Een speeltuin in de wijk is een collectief goed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Een kaartje voor een voetbalwedstrijd een collectief goed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat wil de overheid bereiken met accijnzen?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.

Slide 17 - Quizvraag

Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn de vier overheden?
A
Rijk, provincie, gemeente, waterschap
B
Rijk, gemeente, waterschap, burgermeester
C
waterschap, gemeente, fusie, collectief
D
Provincie, Rijk, Belastingdienst, gemeente

Slide 19 - Quizvraag

En de overheid is...
A
De particuliere sector
B
De collectieve sector

Slide 20 - Quizvraag

§ 7.2 Inkomsten en uitgaven van de overheid

Slide 21 - Tekstslide

Noem 2 uitgaven en 2 inkomsten van de overheid

Slide 22 - Open vraag

§ 7.2 Inkomsten en uitgaven van de overheid

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video


Wanneer is het Prinsjesdag?
Vraag 1
A
De eerste dinsdag van september
B
De tweede dinsdag van september
C
De derde dinsdag van september
D
De vierde dinsdag van september

Slide 25 - Quizvraag


Wat wordt er tijdens Prinsjesdag door de koning voorgelezen?
Vraag 2
A
De Miljoenennota
B
De Rijksbegroting
C
De regeringsagenda
D
De Troonrede

Slide 26 - Quizvraag


Wat wordt er op Prinsjesdag bekend gemaakt?
A
De nieuwe plannen voor het komende jaar.
B
Hoeveel geld de overheid het afgelopen jaar heeft uitgegeven.
C
Wie de mooiste hoed op heeft.
D
Welke belangrijke mensen er in de Ridderzaal zitten.

Slide 27 - Quizvraag

§ 7.2 Inkomsten en uitgaven van de overheid

Slide 28 - Tekstslide

§ 7.2 Inkomsten en uitgaven van de overheid

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 13 (bladzijde 201)

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 13 (bladzijde 201)

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 17 (bladzijde 204)

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 17 (bladzijde 204)
A. Dus: directe en indirecte belastingen beïnvloeden elkaar. Verhoog je bijvoorbeeld de btw (indirecte belasting), dan kan de overheid besluiten om de inkomstenbelasting (directe belasting) te verlagen.
B. Als de overheid de btw (omzetbelasting) verhoogt, worden producten en diensten duurder.
Gevolg: consumenten geven minder uit, dus bedrijven maken minder winst.
Minder winst betekent: minder vennootschapsbelasting (winstbelasting) voor de overheid.
C. Stel: de overheid verlaagt de loon- en inkomstenbelasting, zodat mensen meer geld overhouden.
Hierdoor kunnen ze meer consumeren, bijvoorbeeld een auto kopen.
Mensen houden minder over → kopen minder auto's → minder bpm-inkomsten voor de overheid.

Slide 33 - Tekstslide

Wat doet de overheid niet om een begrotingstekort op te vangen?
A
Bezuinigen
B
Belastingen verhogen
C
Lenen
D
Staatsschuld aflossen

Slide 34 - Quizvraag

Bij welke sociale verzekering hoort de WW (werkloosheidswet) ?
A
volksverzekering
B
sociale voorzieningen
C
werknemersverzekering
D
AOW

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen?
A
Sociale verzekeringen worden betaald uit premies en sociale voorzieningen worden betaald uit belastingontvangsten
B
Sociale verzekeringen zijn voor alle inwoners en sociale voorzieningen alleen voor mensen in loondienst
C
Sociale verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen uit volksverzekeringen
D
Sociale verzekeringen gaan uit van het solidariteitsbeginsel en sociale voorzieningen niet

Slide 36 - Quizvraag

Sociale verzekeringen worden betaald met
A
Belastingen
B
Uitkeringen
C
Boetes
D
sociale premies

Slide 37 - Quizvraag

Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven voor het komende jaar.
A
Rijksbegroting
B
Miljoenennota
C
Troonrede
D
Prinsjesdag

Slide 38 - Quizvraag

De miljoenennota is een:
A
uitkering
B
toelichting op de financiële begroting
C
toelichting op de rijksbegroting
D
een briefje van 1 miljoen

Slide 39 - Quizvraag

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 40 - Tekstslide

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 41 - Tekstslide

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 42 - Tekstslide

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 43 - Tekstslide

Wat is een indexcijfer?

Slide 44 - Open vraag

Welk indexcijfer heeft het basisjaar?

Slide 45 - Open vraag

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 46 - Tekstslide

§ 7.3 tekort of overschot

Slide 47 - Tekstslide

Bereken de indexcijfers met 2014 als basisjaar

Slide 48 - Open vraag

Vraag 23 (bladzijde 207)

Slide 49 - Tekstslide

Vraag 23 (bladzijde 207)

Slide 50 - Tekstslide

Vraag 31 (bladzijde 207)

Slide 51 - Tekstslide

Vraag 31 (bladzijde 207)

Slide 52 - Tekstslide

Feedback

Slide 53 - Tekstslide