Staal les 2 draaien

Staal les 2 draaien
Doel:
Je leert wat een uitdrukking is. 

Wat ga je doen?
Je leest uitdrukkingen die te maken hebben met wielen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Staal les 2 draaien
Doel:
Je leert wat een uitdrukking is. 

Wat ga je doen?
Je leest uitdrukkingen die te maken hebben met wielen

Slide 1 - Tekstslide

Zo zit het (filmpje)
Wat is een uitdrukking?
Een uitdrukking is een zin of woorden die samen een bijzondere betekenis hebben.
* Je gebruikt een uitdrukking mom op een mooie en krachtige manier duidelijk te maken wat je bedoelt.
* Je gebruikt een uitdrukking altijd figuurlijk. Je bedoelt niet letterlijk wat er staat.

Slide 2 - Tekstslide

Lees de zes uitdrukkingen in bron 2.
Welke uitdrukking weet je al zeker te kennen? Kies er één.

Slide 3 - Open vraag

"Een balletje kan raar rollen". Is een uitdrukking.
Wat betekent de zin letterlijk?
A
Je weet nooit hoe iets verdergaat.
B
Een balletje kan een andere kant oprollen dan je dacht.

Slide 4 - Quizvraag

''Een balletje kan raar rollen''. Is een uitdrukking. Wat betekent de zin figuurlijk?
A
Je weet nooit hoe iets verdergaat.
B
Een balletje kan een andere kant oprollen dan je dacht.

Slide 5 - Quizvraag

Lees bron 1
Blz. 98 in je bronnenboek

Slide 6 - Tekstslide

waarom gingen de mensen vroeger rollend iets vervoeren?
A
Omdat er wegen kwamen.
B
De oudste plaatjes van wielen zijn ongeveer 5200 oud.
C
Door het wiel konden ze sneller reizen en lading vervoeren

Slide 7 - Quizvraag

Lees bron 2
Bedenk alvast: Welk uitdrukking past het beste bij bron 1? (antwoord vorige vraag: Makkelijker reizen en vervoeren)

Slide 8 - Tekstslide

Welk kaartje van bron 2 past het beste bij het sneller kunnen reizen en vervoeren?
A
Iemand in de wielen rijden.
B
Het loopt op rolletjes

Slide 9 - Quizvraag

wat betekent de uitdrukking: Het loopt op rolletjes?
A
Het gaat goed
B
Iemand dwarszitten

Slide 10 - Quizvraag

Lees bron 2 en 3.
In bron 3 staat beschreven wat de uitdrukking betekent.

Slide 11 - Tekstslide

Welke uitdrukking past het beste bij de uitvinding van het wiel? (lees de tekst)

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent de uitdrukking: Het wiel opnieuw uitvinden?

Slide 13 - Open vraag

Stel: je wilt met je oudere broer en zijn vrienden voetballen, maar ze willen niet dat je meedoet. Welke uitdrukking past erbij?

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent de uitdrukking:
Het wiel opnieuw uitvinden?
A
iets op de verkeerde manier/volgorde aanpakken.
B
Er niet echt bij horen / overbodig zijn.
C
Iemand dwarszitten/ iemand tegenwerken
D
Tijd steken in het bedenken van dingen die al bedacht zijn.

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking:
Het loopt op rolletjes
A
Het gaat goed/ alles verloopt zonder problemen.
B
Iemand dwars zitten / Iemand tegenwerken.
C
Tijd steken in het bedenken van dingen die al bedacht zijn.
D
Er niet echt bij horen/overbodig zijn

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking:
Het paard achter de wagen spannen.
A
overbodig zijn / er niet bij horen
B
Het gaat goed. Alles gaat zonder problemen.
C
Iets op de verkeerde manier aanpakken
D
Iets tegenhouden / niet door laten gaan.

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking:
Een spaak in het wiel steken.
A
Overbodig zijn / er niet bij horen.
B
Iets tegenhouden/ iets niet door laten gaan.
C
Het gaat goed. Alles verloopt zonder problemen.
D
tijd steken in het bedenken van dingen die al bedacht zijn.

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking:
Iemand in de wielen rijden.
A
Tijd steken in het bedenken van dingen die al bedacht zijn.
B
overbodig zijn / er niet echt bij horen.
C
Het gaat goed/alles verloopt zonder problemen.
D
Iemand dwarszitten / iemand tegenwerken.

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking:
het vijfde wiel aan de wagen zijn
A
Er niet echt bij horen / overbodig zijn.
B
Iemand dwarszitten / tegenwerken.
C
Iets tegenhouden/ niet door laten gaan.
D
iets op een verkeerde manier/volgorde aanpakken

Slide 20 - Quizvraag

terugkijken
Lees de uitdrukkingen in bron 2. Beantwoord daarna de vraag op de volgende dia.

Slide 21 - Tekstslide

Kijk nog eens naar de zes uitdrukkingen. Welke uitdrukking was lastig/nieuw voor je? Kies er één.

Slide 22 - Open vraag

Bronnenboek dicht:
Welke uitdrukking ken je?
Schrijf er één.

Slide 23 - Woordweb