Le pronom personnel

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

LE PRONOM PERSONNEL

Vandaag ga ik jullie uitleg geven over:

* Le pronom personnel OBJET DIRECT (lijdend vw)

* Le pronom personnel OBJET INDIRECT (meew. vw)

Les objectifs d'aujourd'hui

Aan het einde van de les kan ik:

- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp herkennen in een zin

- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Persoonlijk voornaamwoord

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

 

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Het is een voornaamwoord dat in de plaats van een zelfstandig naamwoord kan staan.

Het lijdend voorwerp hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Je vindt deze door de vraag te stellen:

 wie/wat + gezegde (alle werkwoorden) + onderwerp.

Bijvoorbeeld: ik lees een boek. Wie of wat lees ik? --> een boek. Een boek is het lijdend voorwerp.

Stel iemand vraagt aan jou: ‘’Ga jij brood kopen?’’. Dan zeg jij: ‘’Ja, ik ga het kopen’’. Of stel dat iemand zegt: ‘’Ken jij de zangeres?’’. Dan kan jij zeggen: ‘’ Ja, ik ken haar’’. In beide zinnen wordt het lijdend voorwerp vervangen door ‘’het of haar’’. Dit doe je om herhaling te voorkomen. Anders wordt het zo een saai gesprekje.

 

COD (lijdend voorwerp)

Frans: Complément d'OBJET DIRECT (COD)

Exemple: J'écris une lettre 

"une lettre" = C.O.D volgt DIRECT de persoonsvorm 

Ik zie hem                 Hij koopt de oliebollen

Een COD kan zowel een persoon als een ding/voorwerp vervangen, zoals je in de zinnen hierboven ziet.

COI (meewerkend voorwerp)

 Frans: Complément d'OBJET INDIRECT (COI)

Exemple: J'écris une lettre à mon père:

"à mon père" = C.O.I volgt  INDIRECT de persoonsvorm --> 

herken je vaak aan voorzetsel ''à''

Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een COI vervangt altijd een persoon

Voilà toutes les formes du pronom personnel:

Vervangen van een pers. vnw.

We kunnen een COD of COI in de zin vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

 Exemple:

Ik geef het cadeau aan mijn vader.

COD vervangen: Ik geef het aan mijn vader

COI vervangen: ik geef hem het cadeau

Beiden vervangen: Ik schrijf het hem 

Pers. vnw: COD (lijdend voorwerp)

Je hebt de keuze uit de volgende woorden:

me               Il me voit                                 Hij ziet me

te                  Il te voit                                   Hij ziet jou

le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het

nous           Il nous voit                              Hij ziet ons

vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u

les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze

Pers. vnw: COI (meewerkend voorwerp)

Je hebt de keuze uit de volgende woorden:

me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau

te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau

lui                 Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau

nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau

vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau

leur              Il leur donne un cadeau           Hij geeft hun een cadeau

Werkwoorden die een COI krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

De plaats van het pronom

 Vóór de persoonsvorm 

Je donne la fleur à ma mère.           Je la donne à ma mère.

J'ai donné la fleur à ma mère.         Je lui ai donné la fleur.

Uitzondering:

Is er een heel werkwoord?  vóór het hele werkwoord.

Exemple: Je vais donner la fleur à ma mère 

Je vais la donner à ma mère        
Je veux lui donner la fleur 

Beiden vervangen: Je vais la lui donner

Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'

1. Tu le vois?
2. Tu la vois?
3. Tu les vois?
4. Tu l'a vois?

On vend la maison.
vervang 'la maison'

1. On la vend.
2. On le vend.
3. On les vend.
4. On vend la.

Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'

1. Elle la étudie.
2. Elle l'étudie.
3. Elle le étudie.
4. Elle étudie le.

J'ai mangé le chocolat.

1. Je l'ai mangé.
2. J'ai le mangé.
3. Le j'ai mangé.
4. J'ai mangé le.

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert va donner les livres à ses amis

1. Robert va leur donner les livres
2. Robert leur va donner à ses amis
3. Robert va donner leur les livres

Vervang het lijdend voorwerp in deze zin door un pronom personnel:
je donne le livre à mon frère.

1. Je donne le à mon frère
2. Je la donne à mon frère
3. Je lui donne à mon frère
4. Je le donne à mon frère

Vervang het meew.voorwerp door een pronom personnel: je donne le livre à mon frère.

1. je donne le livre à lui
2. je lui donne le livre
3. je la donne le livre
4. je le donne le livre

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert donne la fleur à Sophie

1. Robert la donne à Sophie
2. Robert le donne à Sophie
3. Robert donne la fleur à elle
4. Robert lui donne la fleur

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert donne la fleur à Sophie

1. Robert la donne à elle
2. Robert la donne la fleur
3. Robert lui donne la fleur

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert donne les livres à ses amis

1. Robert le donne à ses amis
2. Robert donne les livres à eux
3. Robert les donne à ses amis

Vervang het mwv door een pronom personnel: Robert donne les livres à ses amis

1. Robert donne les livres à eux
2. Robert leur donne les livres
3. Robert les donne les livres

Vervang het lv door een pronom personnel: Robert a donné les livres à ses amis

1. Robert a les donné à ses amis
2. Robert a donné les à ses amis
3. Robert les a donnés à ses amis

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'

1. Nous le donnons ce souvenir.
2. Nous donnons ce souvenir à le.
3. Nous la donnons ce souvenir.
4. Nous lui donnons ce souvenir.

Il va demander la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'

1. Il va lui demander la réponse.
2. Il la va demander la réponse.
3. Il va la demander la réponse.
4. Il va demander lui la réponse

Heb jij de doelen behaald?
Aan het einde van de les kan ik:
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp herkennen in een zin
- Het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Heb je nog vragen?

1. Ja
2. Nee

Les devoirs

Maken opdr. 9 en 10