H3.1 Sparen&verzekeren

3.1 Sparen en verzekeren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 Sparen en verzekeren

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

1. Uitleg 3.1, (vragen in lessonup zijn huiswerk)
2. Aan de slag met PO

Slide 2 - Tekstslide

Spaarmotieven
1. Financiële tegenvaller opvangen
2. Sparen voor een doel
3. Sparen voor de rente

Slide 3 - Tekstslide

Rente
  • De beloning die je krijgt als je geld uitleent (door te sparen) 
  • Dat wat je betaalt voor het lenen van geld 

Slide 4 - Tekstslide

Procentrekenen
Je hebt €5000 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 0,5% per jaar en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.

  1. Hoeveel heb je aan het eind van het jaar op je spaarrekening staan?
  2. Hoeveel rente heb je ontvangen in dit jaar?

Slide 5 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Rente per jaar =
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Rente per jaar =
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 30 jaar  = €750 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar





€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 30 jaar  = €750 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Groeifactor maken
1 + (rentepercentage : 100)

Spaarbedrag x groeifactor          ^aantal jaar

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar





€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 30 jaar  = €750 rente
Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 30 jaar

Spaarbedrag x groeifactor          ^aantal jaar

€5000 x 1,005^30 = €5807,00

Rente is €807,00


Slide 9 - Tekstslide

Verzekering
Lees het stukje "Pas op: een risico!" op blz. 80

Slide 10 - Tekstslide

Ik wil mijn telefoon verzekeren en betaal ........ aan de .......
A
premie, verzekerde
B
premie, verzekeringsmaatschappij
C
schadevergoeding, verzekerde
D
schadevergoeding, verzekeraar

Slide 11 - Quizvraag

Bij een verzekering gaat het niet alleen om de financiële risico's
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een verzekering keert alleen geld uit bij schade
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Of het de moeite waard is om een verzekering af te sluiten hangt niet af van...
A
de kans op schade.
B
de waarde van wat je wilt verzekeren.
C
of je de schade zelf kunt of wilt betalen.
D
hoe groot je gezin is.

Slide 14 - Quizvraag

Hogere premie

Lagere premie
jonge bestuurder
waardevol object
hoger eigen risico
rieten dak
Amsterdam
Terschelling
alleenstaande
groot gezin

Slide 15 - Sleepvraag

A) Bij eigen risico is de premie lager
B) Een onzeker voorval kun je niet verzekeren
C) Een verzekeraar noem je ook wel
verzekeringsmaatschappij
A
A en B zijn juist
B
B en C zijn juist
C
A en C zijn juist
D
A, B en C zijn juist

Slide 16 - Quizvraag

De verzekeraar loopt het risico ....
A
dat er iets stuk gaat
B
dat er iets moeten worden uitgekeerd
C
dat er schade ontstaat die niet verzekerd is
D
A, B en C zijn juist

Slide 17 - Quizvraag

Welke verzekeringen zijn door de overheid verplicht gesteld?
VERPLICHT
NIET VERPLICHT
Annuleringsverzekering
Reisverzekering
Zorgverzekering
Fietsverzekering
WA-verzekering motorijtuigen
Uitvaartverzekering
Telefoonverzekering

Slide 18 - Sleepvraag

Als jij je wilt indekken tegen schade door jouw auto of scooter aan derden neem je een?
A
Cascoverzekering
B
WA-verzekering
C
All risk verzekering
D
Dat is niet te verzekeren

Slide 19 - Quizvraag

Ga aan de slag
Ga bezig met het maken van stap 5, 6 en 7 van het PO. 

Slide 20 - Tekstslide