H3.1 Sparen&verzekeren

3.1 Sparen en verzekeren
Ik kan...
... drie spaarmotieven noemen
... enkelvoudige en samengestelde spaarrente uitrekenen
... uitleggen hoe een verzekering mij beschermt tegen risico's

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

3.1 Sparen en verzekeren
Ik kan...
... drie spaarmotieven noemen
... enkelvoudige en samengestelde spaarrente uitrekenen
... uitleggen hoe een verzekering mij beschermt tegen risico's

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom sparen mensen?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spaarmotieven
1. Financiële tegenvaller opvangen
2. Sparen voor een doel
3. Sparen voor de rente

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Rente
  • De beloning die je krijgt als je geld uitleent (door te sparen) 
  • De 'boete' die je betaalt voor het lenen van geld 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke groeifactor hoort bij een toename van 2%?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke groeifactor hoort bij een toename van 0,2%?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Procentrekenen
Je hebt €5.000 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 0,5% per jaar en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.

  1. Hoeveel heb je aan het eind van het jaar op je spaarrekening staan?
  2. Hoeveel rente heb je ontvangen in dit jaar?

Slide 8 - Tekstslide

€ 5000 : 100 * 0,5 = € 25 rente

Nieuw bedrag = € 5025


Enkelvoudige rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar



Samengestelde rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar
Rente per jaar = Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Stappenplan Enkelvoudige Rente
€5000 -- 0,5% rente -- 3 jaar

Rente per jaar =
Spaarbedrag : 100 x rentepercentage

€5000 : 100 x 0,5 = €25
€25 x 3 jaar  = €75 rente
Schematisch

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schematisch
Stappenplan Samengestelde Rente
€5000 -- 5% rente -- 3 jaar

Groeifactor maken
1 + (rentepercentage : 100)


Formule: Spaarbedrag x groeifactor ^ aantal jaar

Slide 11 - Tekstslide

0,5% / 100 = 0,005 + 1 = 1,005

€ 5000 x 1,005^3 = € 5.075,38

Rente = € 75,38


Enkelvoudige rente
€5000 -- 5% rente -- 3 jaar





Samengestelde rente
€5000 -- 5% rente -- 3 jaar







Spaarbedrag : 100% x rentepercentage x aantal jaar
€5000 : 100 x 5 = €250
€250 x 3 jaar = €750 rente

Saldo op rekening na 3 jaar
€ 5000 + 750 = € 5750 
Saldo op rekening na 3 jaar
€5000 x 1,05^3 = €5788,13
 
Opgebouwde rente = €5788,13 - € 5000 
Sparbedrag x groeifactor Spaarbedrag x groeifactor rente% ^aantal jaar

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaardigheid trainen - Diverse renteberekeningen
Paragraaf 3.1 (praktische economie)
Opdracht 2 en 3
timer
12:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt verzekeren?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzekering
Welk financieel risico loop je?

Premie

Reisverzekering

Zorgverzekering

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoek levensverzekering

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen doel van sparen?
A
sparen voor een doel
B
sparen voor de zekerheid
C
sparen voor een huis
D
sparen voor vermogensopbouw

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil mijn telefoon verzekeren en betaal ........ aan de .......
A
premie, verzekerde
B
premie, verzekeringsmaatschappij
C
schadevergoeding, verzekerde
D
schadevergoeding, verzekeraar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een verzekering gaat het niet alleen om de financiële risico's
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verzekering keert alleen geld uit bij schade
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Over de poliskosten betaal je geen assurantiebelasting.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je telefoon van € 240,- kun je voor 1 jaar verzekeren voor € 20,- per maand met een eigen risico van € 100,-
A
100% van de kopers neemt deze verzekering
B
70% van de kopers neemt deze verzekering
C
40% van de kopers neemt deze verzekering
D
10% van de kopers neemt deze verzekering

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Of het de moeite waard is om een verzekering af te sluiten hangt niet af van...
Leerdoel 22
A
de kans op schade.
B
de waarde van wat je wilt verzekeren.
C
of je de schade zelf kunt of wilt betalen.
D
hoe groot je gezin is.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 23

Hogere premie

Lagere premie
jonge bestuurder
waardevol object
hoger eigen risico
rieten dak
Amsterdam
Terschelling
alleenstaande
groot gezin

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

A) Bij eigen risico is de premie lager
B) Een onzeker voorval kun je niet verzekeren
C) Een verzekeraar noem je ook wel
verzekeringsmaatschappij
Leerdoel 24
A
A en B zijn juist
B
B en C zijn juist
C
A en C zijn juist
D
A, B en C zijn juist

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De verzekeraar loopt het risico ....
Leerdoel 25
A
dat er iets stuk gaat
B
dat er iets moeten worden uitgekeerd
C
dat er schade ontstaat die niet verzekerd is
D
A, B en C zijn juist

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verzekeringen zijn door de overheid verplicht gesteld?
Leerdoel 27
VERPLICHT
NIET VERPLICHT
Annuleringsverzekering
Reisverzekering
Zorgverzekering
Fietsverzekering
WA-verzekering motorijtuigen
Uitvaartverzekering
Telefoonverzekering

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als jij je wilt indekken tegen schade door jouw auto of scooter aan derden neem je een?
Leerdoel 27
A
Cascoverzekering
B
WA-verzekering
C
All risk verzekering
D
Dat is niet te verzekeren

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies