In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Aan het eind van de les
ken en gebruik je de volgende namen: veelhoek (algemeen), driehoek, vierhoek, cirkel, ellips, evenwijdig, rechte hoek, trapezium, parallellogram, vlieger, ruit, rechthoek en vierkant.
begrijp je dat sommige figuren een bijzonder vorm zijn van een ander figuur, zoals een ruit een bijzonder parallellogram is.
begrijp je dat je de naam van de meest bijzondere figuur gebruikt.
kan je deze figuren herkennen in bijvoorbeeld foto’s en illustraties.
ken je de symbolen voor evenwijdig ( // ) , rechte hoek ( ∟ ) en loodrecht ( ⊥ ).
ken je de termen die bij de cirkel horen: middelpunt, straal, diameter.
begrijp je dat alle punten op de cirkel dezelfde afstand hebben tot het middelpunt.
begrijp je dat en waarom de diameter 2 keer zo lang is als de straal.