Theme 3 3KB Recap

Welcome class 3
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome class 3

Slide 1 - Tekstslide

planner



  • Log into lessonup
  • Recap grammar 6
  • Recap grammar 7 
  • Word exercises 


Goals: 
you know how to use the grammars of theme 3
You know the translations to the words of theme 3. 

Slide 2 - Tekstslide

Grammar Theme 3
present perfect vs. past simple
both each all every none

De volgende dia's bevatten een korte uitleg. Lees ze door, daarna krijg je vragen. 



Slide 3 - Tekstslide

Past Simple = verleden tijd
werkwoord + -ed OF 2e rijtje onregelmatig
I work at a supermarked.        =       I worked at a supermarket last                                                                        year.
I saw him this morning.
In het verleden gebeurd en is nu afgelopen.

I ....... (clean) my room yesterday.

Slide 4 - Tekstslide

Present Perfect = voltooid tegenwoordige tijd
have / has + werkwoord + ed OF have/has + 3e rijtje.
I work at the supermarket    =    I have worked at a supermarket                                                                     for 2 years.
She has not seen him since the Christmas holiday.

In het verleden begonnen, maar gaat nu nog door.
In het verleden gebeurd en nu nog resultaat.

Slide 5 - Tekstslide

I lived in Rotterdam in 2010. 
I have lived in Breda since 2010.
past simple
present perfect

Slide 6 - Tekstslide

Past simple

Wat is de regel van de past simple?
A
hele ww+ -ed of 2e rijtje
B
shit = hele ww+ -s
C
werkwoord + ing

Slide 7 - Quizvraag

de regel is ww + ed of 2e ritje

Kies de past simple.
A
worked
B
has worked

Slide 8 - Quizvraag

Kies de past simple.
A
cut
B
has cut

Slide 9 - Quizvraag

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 10 - Quizvraag

have/has + werkwoord-ed of have/has + 3e rijtje.
Kies de present perfect.
A
worked
B
has worked

Slide 11 - Quizvraag

Kies de present perfect.
A
get
B
has gotten

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de past simple?
A
for, since, yet, already, ever, never,
B
yesterday, last year, ago, when

Slide 13 - Quizvraag

Which signal words are used in the Present Perfect?
A
for, since, yet, already, ever, never,
B
yesterday, last week, last year, in 2010

Slide 14 - Quizvraag


Past simple
Wanneer gebruik je de past simple.
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 15 - Quizvraag


Present perfect
Wanneer gebruik je de Present perfect?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vorm
De regel - signaalwoorden en wanneer je het gebruikt moet je uit je hoofd kennen. 

Daarna kun je de juiste vorm maken / kiezen.

Slide 17 - Tekstslide

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 18 - Quizvraag

Past Simple / Present Perfect:
Me and my friends _____ (to watch) a movie yesterday.
A
watched
B
have watched

Slide 19 - Quizvraag

Kies uit: Present Simple, Past Simple, Present Perfect
Vertaal: Ik ben vorige week naar Parijs gereden
A
I driving to Paris last week
B
I drove to Paris last week
C
I had driven to Paris last week

Slide 20 - Quizvraag

Past Simple <> Present Perfect
I _________ that before.
A
did never
B
do
C
didn't
D
have never done

Slide 21 - Quizvraag

I............................
fed the hamster.
A
have
B
has

Slide 22 - Quizvraag

Use the present perfect:
Martha..... her homework. (finish)

Slide 23 - Open vraag

We ... (celebrate) my father's birthday yesterday.

Slide 24 - Open vraag

Present Perfect (PP)
I've lived in Egmond since 2009.
  • PP begon in het verleden en is nu nog steeds zo!
  • PP heeft FYNE JAS.
  • PP: Has of Have + ww + ed
  • PP: Has of Have + 3e rij onr. ww.
Past Simple (PS)
I lived in Egmond in 2009.

  • PS gebeurd nu niet meer.
  • PS heeft LADY.
  • PS: werkwoord + ed of 2e rijtje onr. werkwoord.

Slide 25 - Tekstslide

Victoria .......................
read the newspaper.
A
have
B
has

Slide 26 - Quizvraag

BOTH
  • Both betekent beide / allebei
  • Je gebruikt both bij twee personen, dieren of dingen.
  • Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

Both burglars were taken to the police station.
Emma feeds both cats at the same time.

Slide 28 - Tekstslide

EACH
  • Each betekent elke
  • Je gebruikt each bij twee of meer pers., dieren of dingen.
  • Bij each staat het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.

She wore bracelets on each arm.
The trainer gave each dog a treat.

Slide 29 - Tekstslide

ALL / EVERY / NONE
  • All / every / none gebruik je bij 3 of meer personen, dieren of dingen.
  • All betekent alle / allemaal.  Zelfstandig naamwoord in  
                                                                  meervoud
  • Every betekent iedere. Zelfstandig naamwoord in enkelvoud
  • None betekent geen / niet één. Vaak met 'of' erachter.

Slide 30 - Tekstslide

EACH vs EVERY
  • Each  gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen.
  • Every gebruik je om nadruk te leggen op het geheel. 

Each of the students received a prize. 
The detective knows every criminal in town. 

Slide 31 - Tekstslide

Test yourself
Workbook p. 67

Do. ex. 1, 2, 3, 4, 5

Slide 32 - Tekstslide

Homework
12 april
Repetitie theme 3
- Grammar, Stones

Slide 33 - Tekstslide