De trappen van vergelijking - klas 2

De trappen van vergelijking

Taalverzorging - hoofdstuk 5 - klas 2
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De trappen van vergelijking

Taalverzorging - hoofdstuk 5 - klas 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
1. Uitleg over de trappen van vergelijking
2. Klassikale oefening
3. Opdrachten maken
4.  Eindquiz

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

Je weet wat de trappen van vergelijking zijn.

Je weet wanneer je 'als' en wanneer je 'dan' gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is vergelijken?
Wat doe je eigenlijk als je twee dingen met elkaar vergelijkt?

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijken

Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woorden als en dan

Slide 5 - Tekstslide

De trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
aardig
aardiger
het aardigst
lekker
lekkerder
het lekkerst
lief
liever
het liefst

Slide 6 - Tekstslide

Oefening
Geef van de volgende woorden aan of deze stellend, vergrotend of overtreffend zijn.
1. mooier                                              6. knapst
2. lang                                                   7. ouder
3. vrolijk                                                8. best
4. grootst                                             9. fijner
5. later                                                   10. klein

Slide 7 - Tekstslide

Noteer alledrie de trappen
Maak de rijtjes compleet, noteer alle drie de trappen.
Bedenk er zelf ook nog een paar bij.
1. mooier                                  6. knapst                        5 minuten
2. lang                                       7. ouder
3. vrolijk                                    8. best
4. grootst                                 9. fijner
5. later                                      10. klein

Slide 8 - Tekstslide

Zelf aan de slag
  • Kader: bladzijde 134
      Startopdracht, opdracht 1, 2, 3, 4, 5
  • Basis: Bladzijde  194 
      Startopdracht, opdracht 1, 2, 3, 4, 6 (5 pas als je klaar bent)

  • Klaar?     -Extra opdracht
  • Vragen? Steek je vinger op en ik kom bij je!

Slide 9 - Tekstslide

De eindquiz
Lesdoelen:
-Je weet wat de trappen van vergelijking zijn.
-Je weet wanneer je 'als' en wanneer je 'dan' gebruikt.

Door middel van de quiz kijken we of je deze doelen hebt gehaald! 

Slide 10 - Tekstslide

1. Welke drie trappen van vergelijking zijn er? (hoe heten ze?)

Slide 11 - Open vraag

2. Bij welke trap gebruik je 'dan'?
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap

Slide 12 - Quizvraag

3. Welke trap is 'kleinst'?
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap

Slide 13 - Quizvraag

4. Welke trap is 'mooi'?
A
Stellende trap
B
Vergrotende trap
C
Overtreffende trap

Slide 14 - Quizvraag

5. Wat moet er op de puntjes?
Een olifant is groter .... een mug
A
Als
B
Dan

Slide 15 - Quizvraag

6. Wat moet er op de puntjes?
Ik ben net zo goed .... jij in Nederlands
A
Als
B
Dan

Slide 16 - Quizvraag

7. Vliegen in de toekomst wordt een stuk (relaxt) (als/dan) nu.

Slide 17 - Open vraag

8. In je luie stoel heb je straks het (mooi) uitzicht, want de vliegtuigen krijgen een panoramadak.

Slide 18 - Open vraag

9. De vliegtuigen worden (sterk) en (licht) (als/dan) die van tegenwoordig.

Slide 19 - Open vraag

10. Vliegen wordt ook (milieubewust).

Slide 20 - Open vraag

Hoe goed snap je de trappen van vergelijking? Geef jezelf een cijfer tussen 1 en 10.

Slide 21 - Open vraag

Wil je nog extra oefenen met de trappen van vergelijking en 'als" en 'dan'?
A
Ja
B
Neutraal
C
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Einde van de les
- Neem volgende les jouw boek van Nederlands mee. 
- Blijf nog even zitten tot de bel gaat.
- Schuif je stoel netjes aan bij het weggaan en doe je mondkapje goed op! 

Slide 23 - Tekstslide