Tijd en ruimte vormen de setting die de auteur kiest voor een verhaal.
Slide 2 - Tekstslide
Setting en sfeer
Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
Noemen van jaartal.
Historische gebeurtenissen.
Historische figuren.
Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen.
Slide 3 - Tekstslide
Setting en sfeer
Wat is ruimte?
Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt. Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen.
Slide 4 - Tekstslide
Setting en sfeer
Wat is sfeer?
De manier waarop de ruimte wordt beschreven kan een bepaalde sfeer oproepen. Dat kan negatief of positief zijn.
Kan bijvoorbeeld vrolijk zijn of juist dreigend.
Slide 5 - Tekstslide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Chronologische volgorde
Dan worden de gebeurtenissen verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Terugverwijzing
In een terugverwijzing verwijst een personage naar iets wat eerder gebeurde. Meestal is een terugverwijzing kort: enkele woorden of zinnen. Of het gaat om een gedachte.
Slide 7 - Tekstslide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Vooruitwijzing
Dat is een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte van een personage van angst of hoop voor de toekomst.
Slide 8 - Tekstslide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Niet-chronologische volgorde
De gebeurtenissen staan in een andere volgorde dan waarin ze gebeurd zijn.
Slide 9 - Tekstslide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Flashbacks
Het verhaal springt vanuit het heden terug in de tijd, naar gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden.