1B 6 december 2024

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundePraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Friday 6 December 2024

Slide 2 - Tekstslide

What did you learn last lesson?

Slide 3 - Tekstslide

You learned about the parts of the body
Did you learn about:
A. The parts of the body that you can see?
B. The parst of the body that you can't see?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Repetition = Herhaling
I  use this body part to eat a sandwich. This is my 

A. head
B. leg
C. mouth
D. eyebrow 

Slide 6 - Tekstslide

The goal of this lesson. 

1.  You learn to name the parts of the body. 

Slide 7 - Tekstslide

What will we do this lesson? 
1. We sit according to the seating map.
2. We listen to the song about body parts.
3. You make the exercise about body parts.
4. If you are ready you make the word puzzle about fruit and vegetables.
5. We check the answers of the exercise about body parts.

Slide 8 - Tekstslide

You learned the verb to have

Slide 9 - Tekstslide

Write the verb to have in your notebook.
To have
I have a mouth.
You have a mouth.
She/he/ it has a mouth.
We have mouths.
You have mouths.
They have mouths.

Slide 10 - Tekstslide

Kijk naar de afbeelding
Schrijf op de lege plekken de woorden van de lichaamsdelen in het Nederlands.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Schrijf nu achter ieder zinnetje wat het betekent in het Nederlands.
To have                                                      hebben
I have a mouth.                                      Ik ... 
You have a mouth.                                Jij ....
She/he/ it has a mouth.                      Zij/ hij/ het
We have mouths.                                    Wij...
You have mouths.                                  Jullie...
They have mouths.                                Zij ...

Slide 16 - Tekstslide

ANTWOORD: Controleer de antwoorden in je schrift. Verbeter de fouten. 
To have                                                      hebben
I have a mouth.                                      Ik heb een mond. 
You have a mouth.                                Jij hebt een mond.
She/he/ it has a mouth.                      Zij/ hij/ het heeft een mond.
We have mouths.                                    Wij hebben monden.
You have mouths.                                  Jullie hebben monden.
They have mouths.                                Zij hebben monden.

Slide 17 - Tekstslide

Wat zijn de dagen van de week?
Schrijf in je schrift de dagen van de week op.
Schrijf de dagen in het Nederlands.
Je hebt 5 minuten om ze op te schrijven. 
Je mag zachtjes met elkaar overleggen.
Daarna kijken we de opdracht na.

Slide 18 - Tekstslide

Dagen van de week NL
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag 
Zaterdag 
Zondag

Slide 19 - Tekstslide

Wie weet al hoe je de dagen in het Engels zegt?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Zijn de doelen gehaald?
1.  Wat is woensdag in het Engels?
A. Monday
B. Wednesday
2. How many days are in a week? 
A. seven
B. five
What is the day today in English?
Write it in your notebook!

Slide 22 - Tekstslide

Body parts = lichaamsdelen
1. Schrijf je naam op het blaadje met de lichaamsdelen.
2. Schrijf in je schrift het Engelse woord over.
3. Schrijf daarachter de Nederlandse vertaling.
4. Je mag samenwerken met degene die naast je zit.
5. Je mag zachtjes overleggen.
6. Begin met de woorden die je het makkelijkst vindt.

Slide 23 - Tekstslide

Zijn de lesdoelen gehaald?
1.  I ______ (to have) a mouth. 
A. have
B. has
C. ?
2. The cat _____________ (to have) a mouth.  
A. has
B. have
C. ?

Slide 24 - Tekstslide

Happy Weekend!

Slide 25 - Tekstslide

Have a

Slide 26 - Tekstslide

Yellow = geel

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Red = rood

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Green = groen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Blue = blauw

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

 Orange = oranje

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

White = Wit

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Black = zwart

Slide 40 - Tekstslide