Deze computer kost duur (kost veel of is duur).
Ik zal dat nachecken (nakijken of checken).
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop (ongenadig of genadeloos).
Je mag verwachten dat ze een voorbeeldfunctie geven (een voorbeeld geven of een voorbeeldfunctie hebben).
Ik zal haar vanavond even opbellen (een telefoon opnemen vs haar bellen).
Waar zijn de paskamers? Ik wil graag dit jurkje aanpassen (aantrekken of passen).