V5 18.2. Sophie 25, Wh ontleden, K8 Aufg 9

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Willkommen!

Programm Dienstag 18.2.

Sophie 25

Kapitel 20     Über Menschen

Wh ontleden

Schreiben

Sophie Scholl 

Aantekeningen maken!!!

Schrijfopdracht...

Hausaufgaben

Seite 333 Aufg 4,

Seite 335 Aufg 8

Werkwoordvolgorde

Ich will das nicht.

Ich sage, dass ich das nicht will.

-> bijzin: vervoegd werkwoord aan het eind van de zin.

Werkwoordvolgorde

Ich will das nicht essen.

Ich sage, dass ich das nicht essen will.

-> bijzin: vervoegd werkwoord aan het eind van de zin.

Die Fälle  (naamvallen)

Stappenplan

1. Voorzetsel?

2. Ontleden -> Welk zinsdeel is het? Vragen!

3. Geslacht van het zelfstandig naamwoord of persoonlijk

     voornaamwoord? Meervoud?

4. Der- of ein-groep?

5. Correcte vorm kiezen

Ontleden

Wat zijn de stappen om een zin te ontleden?

Stappenplan ontleden

1. Het gezegde

2. Onderwerp

3. Lijdend voorwerp

(4. Meewerkend voorwerp)

Met welke vraag bepaal je het onderwerp?

Met welke vraag bepaal je het lijdend voorwerp?

Met welke vraag bepaal je het meewerkend voorwerp?

Het gezegde   (das Prädikat)

Der Lehrer    gibt    dem Schüler die Note.

-> alle werkwoordvormen in de zin

hier: gibt

Het onderwerp   (das Subjekt)

Der Lehrer     gibt dem Schüler die Note.

-> Wie/Wat + gezegde   ->  Wer/Was gibt?

hier: Der Lehrer   (1de naamval)

Het lijdend voorwerp   (das direkte Objekt)

Der Lehrer gibt dem Schüler      die Note.

-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp

 ->  Wer/Was wird gegeben?  (Passiv)

hier: die Note    (4de naamval)

Het meewerkend voorwerp   (das indirekte Objekt)

Der Lehrer gibt      dem Schüler     die Note.

-> Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp

 ->  Wem wird gegeben?  (Passiv)

hier: dem Schüler    (3de naamval)

Bezitsrelatie   (2de naamval)

Der Lehrer gibt dem Schüler die Note der Woche.

-> Van de / van het  

 ->  Wessen?

hier: der Woche

Die Mutter schickt dem Lehrer eine Mail.

schickt

dem Lehrer

die Mutter

eine Mail

het gezegde

het onderwerp

het lijdend voorwerp

het meewerkend voorwerp

Hij / Hem

Der Lehrer sieht den Schüler (m).

->  Hij ziet hem

=>   Der Lehrer = ow,   den Schüler = lv

Die 

Fälle

1de naamval

4de naamval

2de naamval

3de naamval

bezitrelatie

meewerkend voorwerp

lijdend voorwerp

onderwerp

Fälle gebrauchen

Die Schülerin fragt _______ Lehrer.

Satzglieder bestimmen (ontleden)        

1.  gezegde                                -> fragt

2. onderwerp                           -> die Schülerin

3. leidend voorwerp             -> ___Lehrer ->Akkusativ -> den, einen

4. meewerkend voorwerp      ->  is er niet

Naamwoordelijk deel van het gezegde

Deutsch ist mein Lieblingsfach.

Das Stanislascollege ist meine Lieblingsschule.

->   1. naamval!!!

Kapitel 20      Über Menschen

Seite 236

Tipp lesen

Aussagen lesen

Text lesen

Fragen beantworten

Persönliche Mail

Vorbilder

Welche Mail ist besser?

Mail 1

Mail 2

Schreiben

Seite 105 Aufg 9

-> Schreibmittel Seite 424

HA für Dienstag 18.2. 

Lernen: Seite 121 VL 1, 2. Spalte

Machen: Seite 341 Aufg 18