25-3

1.2 De winkelier wil winst
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

1.2 De winkelier wil winst

Slide 1 - Tekstslide

1.3 Wat wordt de prijs

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan voor een winkelier de verkoopprijs berekenen.
  • Je kan uitleggen wat belasting en btw zijn en weet je waarom btw een indirecte belasting is.


  • Je kan de consumentenprijs berekenen.
  • Je kan vanuit de consumentenprijs terugrekenen naar de prijs exclusief btw.







Slide 3 - Tekstslide

Brutowinstopslag
  • Inkoopprijs: Prijs die een winkelier betaald voor een product
    - Fiets ingekocht voor €950,-
    - Kosten (bedrijfskosten) moeten ook worden terugverdiend
    - Fiets verkopen voor €1.375,-

  • Brutowinstopslag: Bedrag dat een winkelier bij de inkoopprijs optelt voor zijn kosten en winst

Slide 4 - Tekstslide

Verkoopprijs
  • Zodra een winkelier de inkoopprijs en brutowinstopslag weet kan hij de verkoopprijs berekenen!

  • Formule:
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 5 - Tekstslide

Verkoopprijs
  • Majid bestelt bij de groothandel een bank die hij in zijn eigen meubelzaak gaat verkopen. De inkoopprijs is € 640. Majid rekent met een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
  • Stap 1 Bereken de brutowinstopslag.
  • 45% van € 640 = 45 ÷ 100 × € 640 = 0,45 × € 640 = € 288


  • Stap 2 Tel de brutowinstopslag op bij de inkoopprijs. De verkoopprijs wordt: € 640 + € 288 = € 928


Slide 6 - Tekstslide

Bob bestelt een nieuwe tv om te verkopen in zijn winkel. De inkoopprijs is € 1150. Majid rekent met een brutowinstopslag van 38% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
(Formule: Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag)

Slide 7 - Open vraag

BTW
  • Over vrijwel alles wat je koopt betaal je belasting: BTW
    - Belasting toegevoegde waarde

  • Meestal 21% btw op producten
  • Levensmiddelen, boeken en medicijnen maar 9%

Slide 8 - Tekstslide

BTW
  1. De winkelier doet de btw bij de verkoopprijs
  2. De consument betaalt de btw aan de winkel
  3. De winkel moet die btw weer afstaan aan de Belastingdienst
  4. Via een omweg betaal je dus (indirect) belasting aan de overheid

Slide 9 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.3
Opdracht 1 tot en met 5

Slide 10 - Tekstslide

Consumentenprijs
  • De prijs die je uiteindelijk betaald voor een product is de verkoopprijs + btw

  • Verkoopprijsinkoopprijs + brutowinstopslag
  • Btw = btw : 100 x verkoopprijs 

  • Consumentenprijs = Verkoopprijs + Btw

Slide 11 - Tekstslide

Zonder BTW berekenen
  • T-Shirt van €18,15 inclusief 21% BTW
  • Prijs zonder BTW

  • €18,15 bestaat uit 2 onderdelen
    - Verkoopprijs = 100%
    - BTW = 21%
  • €18,15 = 100% + 21% = 121%

Slide 12 - Tekstslide

Zonder BTW berekenen (21%)
  • €18,15 = 100% + 21% = 121%

  • Eerst terugrekenen naar 1%
    - €18,15 : 121 = €0.15
    - 1% = €0,15 
  • Van 1% terugrekenen naar BTW: €0,15 x 21 = €3,15
  • Verkoopprijs = €18,15 - €3,15 = €15,-

Slide 13 - Tekstslide

Zonder BTW berekenen (9%)
  • €18,15 = 100% + 9% = 109%

  • Eerst terugrekenen naar 1%
    - €18,15 : 109 = €0.17
    - 1% = €0,17
  • Van 1% terugrekenen naar BTW: €0,17 x 9 = €1.53
  • Verkoopprijs = €18,15 - €1.53 = €16,62,-

Slide 14 - Tekstslide

Berekeningen
  • Afschrijving per jaar = aanschafprijs ÷ aantal gebruiksjaren 
  • Omzet = afzet × verkoopprijs
  • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde
  • Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
  • Consumentenprijs = Verkoopprijs + Btw
  • Brutowinstopslag/Btw = % van inkoopprijs of verkoopprijs

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent.
  • Je kan de brutowinst berekenen.


  • Je weet wat bedrijfskosten zijn en kun je er voorbeelden van geven.
  • Je kan de nettowinst berekenen.





Slide 16 - Tekstslide

Omzet en afzet 
  • Als bedrijfseigenaar wil je bijhouden hoeveel je verdiend

  • Afzet: Hoeveel producten heb je verkocht
  • Omzet: Het totale bedrag dat je binnenkrijgt door je verkoop

  • Berekening: Omzet = afzet × verkoopprijs

Slide 17 - Tekstslide

Omzet en afzet 
  • Voorbeeld:
    - Jan verkoopt frikandelbroodjes voor €1,50
    - Op maandag heeft Jan in de pauze 30 broodjes verkocht

  • Omzet = afzet × verkoopprijs
  • Omzet = 30 x 1,50 
  • Omzet = €45

Slide 18 - Tekstslide

Inkoopwaarde
  • Jan krijgt zijn broodjes niet gratis en moet inkopen doen
  • Inkoopwaarde: Het totaalbedrag dat je betaald voor de inkoop van goederen

  • Als je de inkoopwaarde van je omzet afhaalt weet je hoeveel geld je overhoud
  • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde

Slide 19 - Tekstslide

Inkoopwaarde
  • Voorbeeld:
    - Jan koopt zijn frikandelbroodjes in voor €0,80 per stuk
    - Jan moet verzendkosten betalen van €5
  • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde
  • Inkoopwaarde = €0,80 x 30 = €24
  • Inkoopwaarde = €5 
  • Brutowinst = €45 - €29 = €16

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent.
  • Je kan de brutowinst berekenen.


  • Je weet wat bedrijfskosten zijn en kun je er voorbeelden van geven.
  • Je kan de nettowinst berekenen.





Slide 21 - Tekstslide

Het totale bedrag dat je binnenkrijgt door je verkoop:
A
Afzet
B
Omzet
C
Inkoopwaarde
D
Brutowinst

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel producten je hebt verkocht:
A
Afzet
B
Omzet
C
Inkoopwaarde
D
Brutowinst

Slide 23 - Quizvraag

Totaalbedrag dat je betaald voor de inkoop van goederen
A
Afzet
B
Omzet
C
Inkoopwaarde
D
Brutowinst

Slide 24 - Quizvraag

(Brutowinst = omzet – inkoopwaarde)
Piet verkoopt oliebollen. Hij verkoopt ze voor €5 per zak. Hij verkoopt op een middag 25 zakken oliebollen. Om het beslag te bestellen was Piet €30 kwijt. Wat is zijn brutowinst?

Slide 25 - Open vraag

Bedrijfskosten
  • Naast inkoopwaarde nog meer kosten:
  • Bedrijfskosten: De kosten om een winkel te laten draaien
    - Huur voor het pand
    - Loon voor het personeel
    - Stroom/Energiekosten
    - Reclame?

Slide 26 - Tekstslide

Nettowinst
  • Met je brutowinst betaal je je bedrijfskosten
    - Het geld dat je nu nog overhoud is (netto)winst
  • Nettowinst: De winst die uiteindelijk overblijft
    - Bedrijfskosten >>> Brutowinst?          Nettoverlies

  • Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten

Slide 27 - Tekstslide

Nettowinst
  • Voorbeeld:
  • Je hebt een brutowinst behaald van € 95.000. 
  • De bedrijfskosten zijn € 49.000. 
  • De nettowinst is € 95.000 – € 49.000 = € 46.000

Slide 28 - Tekstslide

Berekeningen
  • Omzet = afzet × verkoopprijs

  • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde

  • Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten

Slide 29 - Tekstslide

1.3 Wat wordt de prijs

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan voor een winkelier de verkoopprijs berekenen.
  • Je kan uitleggen wat belasting en btw zijn en weet je waarom btw een indirecte belasting is.


  • Je kan de consumentenprijs berekenen.
  • Je kan vanuit de consumentenprijs terugrekenen naar de prijs exclusief btw.







Slide 31 - Tekstslide

Brutowinstopslag
  • Inkoopprijs: Prijs die een winkelier betaald voor een product
    - Fiets ingekocht voor €950,-
    - Kosten (bedrijfskosten) moeten ook worden terugverdiend
    - Fiets verkopen voor €1.375,-

  • Brutowinstopslag: Bedrag dat een winkelier bij de inkoopprijs optelt voor zijn kosten en winst

Slide 32 - Tekstslide

Verkoopprijs
  • Zodra een winkelier de inkoopprijs en brutowinstopslag weet kan hij de verkoopprijs berekenen!

  • Formule:
  • Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 33 - Tekstslide

Verkoopprijs
  • Majid bestelt bij de groothandel een bank die hij in zijn eigen meubelzaak gaat verkopen. De inkoopprijs is € 640. Majid rekent met een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
  • Stap 1 Bereken de brutowinstopslag.
  • 45% van € 640 = 45 ÷ 100 × € 640 = 0,45 × € 640 = € 288


  • Stap 2 Tel de brutowinstopslag op bij de inkoopprijs. De verkoopprijs wordt: € 640 + € 288 = € 928


Slide 34 - Tekstslide

Bob bestelt een nieuwe tv om te verkopen in zijn winkel. De inkoopprijs is € 1150. Majid rekent met een brutowinstopslag van 38% van de inkoopprijs. Wat wordt de verkoopprijs?
(Formule: Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag)

Slide 35 - Open vraag

BTW
  • Over vrijwel alles wat je koopt betaal je belasting: BTW
    - Belasting toegevoegde waarde

  • Meestal 21% btw op producten
  • Levensmiddelen, boeken en medicijnen maar 9%

Slide 36 - Tekstslide

BTW
  1. De winkelier doet de btw bij de verkoopprijs
  2. De consument betaalt de btw aan de winkel
  3. De winkel moet die btw weer afstaan aan de Belastingdienst
  4. Via een omweg betaal je dus (indirect) belasting aan de overheid

Slide 37 - Tekstslide

Maken
Paragraaf 1.3 
Opdracht 1 tm 5

Slide 38 - Tekstslide