4.2 Wat levert het op?

4.2 Wat levert het op?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.2 Wat levert het op?

Slide 1 - Tekstslide

4.2 Wat levert het op?
Je leert in deze paragraaf
  • Wat een ondernemer is
  • Wat de drie productiefactoren zijn
  • Wat investeren is
  • Wat concurrenten zijn
  • Hoe je de winst kunt berekenen of weten wanneer een bedrijf verlies maakt

Slide 2 - Tekstslide

4.2 Wat levert het op?
In hoofdstuk 3 hebben we geleerd dat we als werknemer kunnen gaan
werken bij een baas.
Maar je kunt ook een eigen bedrijfje beginnen.
Je bent dan een (zelfstandige) ondernemer.
Je kunt hier alleen werken maar je kunt ook personeel in dienst hebben.




Slide 3 - Tekstslide

Productiefactoren
Om te kunnen produceren zijn er productiefactoren nodig.
  1. Natuur: alles wat de natuur levert: grondstof/ zonlicht/water
  2. Arbeid: het werk dat mensen doen
  3. Kapitaal: geld waarmee je kapitaalgoederen kunt kopen: machines, gereedschappen, gebouwen, voertuigen

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk opdracht 23. Geef antwoord op de vragen.

Slide 5 - Open vraag

Investeren
Investeren: het kopen van kapitaal goederen, zoals een machine of
bedrijfswagen

Het doel van investeren:
  • Meer te produceren
  • Beter te produceren
  • Goedkoper te produceren


Slide 6 - Tekstslide

Concurrenten
Je wilt natuurlijk dat de klanten bij jou de producten komen
kopen en niet naar de concurrent gaan.
Concurrent: bedrijven die dezelfde soorten producten verkopen
Hoe kan een bedrijf klanten lokken?
  • Reclame
  • Lage prijzen
  • Extra service



Slide 7 - Tekstslide

Benoem bedrijven die concurrenten van elkaar zijn.

Slide 8 - Open vraag

Berekenen van de winst
Doordat de klanten goederen of diensten kopen ontvangt het bedrijf
hier geld voor.
Dit zijn opbrengsten voor het bedrijf.
Hiervan worden allereerst de kosten betaald.
Wat er dan overblijft noem je de winst.

Winst= opbrengsten - kosten


Slide 9 - Tekstslide

Bereken de winst: De verkoop van zijn producten leverde €10.000,- op. In totaal had hij €5.500,- aan kosten.

Slide 10 - Open vraag

De verkoop leverde €8.000,- op. Ze hield €1200,- over aan winst. Bereken de kosten.

Slide 11 - Open vraag

Berekenen van het verlies
Het kan ook voorkomen dat een bedrijf verlies maakt.
De kosten zijn hoger dan de opbrengsten.
Als een bedrijf een lange tijd verlies maakt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 12 - Tekstslide

De opbrengsten zijn €5.200,- en de kosten zijn €6.300,-. Wordt er in dit voorbeeld winst of verlies gemaakt?
A
Winst
B
Verlies

Slide 13 - Quizvraag