Herhalen Spelling

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 2E! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


Slide 1 - Tekstslide

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond en leg het volgende vast op tafel:
  • schrift en etui
  • leesboek


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 4 - Tekstslide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Leerstof TW3
  • Hoe leren voor de toets?
  • Herhalen Spelling P1 t/m P6
Leerdoelen:
- ik weet wat de toetsstof is;
- ik weet welke paragrafen van spelling ik al begrijp;
- ik weet welke paragrafen van spelling ik nog lastig vind.

Slide 5 - Tekstslide

Toetsweek 3

C7 - Spelling
P1: Herhaling leerjaar 1hv
P2: Leestekens
P3: Leenwoorden
P4: Koppelteken en weglatingsstreepje 
P5: Tussenletters in samenstellingen
P6: Aan elkaar of los?


Slide 6 - Tekstslide

Toetsweek 3


C7 - Werkwoordspelling 
P9: Herhaling leerjaar 1hv
P10: Engelse werkwoorden
P11: Persoonsvorm in een samengestelde zin
P12: Gebiedende wijs
P14: Homofone werkwoordsvormen



Slide 7 - Tekstslide

Hoe moet je leren?
  • Maak een samenvatting/overzicht van alle theorie. Gebruik hiervoor de groene theorie in het boek en de LessonUps.
  • Vind je iets lastig? Bekijk dan de filmpjes van de methode.
  • Oefen via NN Online. Je kunt bij elke paragraaf de opdrachten maken die je nog niet gemaakt hebt. De opdrachten uit de A-route zijn ook goede oefenopdrachten.
  • Maak daarna de mixopdrachten (P8 en P15). 





Slide 8 - Tekstslide

Ik doe 

Ik doe mee met de herhaling!



Ik ga zelf leren/oefenen!
Optie 1
Optie 2
  • Herhalen theorie
  • Korte oefenopdrachten
  • Ruimte voor vragen
  • Samenvatting maken van de stof
  • Oefenen via NN Online
  • In stilte!

Slide 9 - Tekstslide

P2 - Leestekens

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens
Je gebruikt een punt:
  • aan het einde van een zin;
  • na een afkorting.

Je gebruikt een vraagteken aan het einde van een vraagzin.
Je gebruikt een uitroepteken na een uitroep of bevel. 

Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
Je gebruikt een komma:
- wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan: 
  • tussen twee persoonsvormen;
  • voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want
  • voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan

- tussen delen van een opsomming (niet voor en).

Slide 12 - Tekstslide

Leestekens
Je gebruikt een dubbele punt om aan te geven dat er een opsomming, citaat of een verklaring/reden volgt.

Je gebruikt aanhalingstekens bij directe rede of citaten.
Let op: bij indirecte rede geen aanhalingstekens.

De buurman zei: 'Eet je vanavond mee?'
De buurman vroeg of ik vanavond mee at. 

Slide 13 - Tekstslide

Is de komma in onderstaande zin juist gebruikt?

Om de energierekening laag te houden draag ik nu thuis sloffen, een trui en soms een muts.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Is de komma in onderstaande zin juist gebruikt?

Hoewel Daisy groot Disney-fan is, had ze de film Aladin nog nooit gezien.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Zijn de leestekens in onderstaande zin juist gebruikt?

De geschiedenisdocent vertelde: Het was vroeger heel gebruikelijk om iemands hand af te hakken na diefstal.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

P3 - Leenwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Leenwoorden

Leenwoorden zijn vanuit andere talen in het Nederlands terechtgekomen.  De meeste woorden die we overnemen uit andere talen, worden na een tijdje aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem.

sport (goal)                                      verkeer (airbag)
eten (café)                                        computers (printen)
uiterlijk (schmink)

Slide 18 - Tekstslide

Engelse leenwoorden

  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.
  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, back-up
  • Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: second opinion, low budget

Slide 19 - Tekstslide

Franse leenwoorden

Veel Franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens: compote, hotel, ragout.


In sommige Franse woorden schrijf je accenten op een klinker:
  • accent aigu (logé)
  • accent grave (crèche)
  • accent circonflexe (crêpe)

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het juist gespelde leenwoord?
A
air conditioning
B
airconditioning

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het juist gespelde leenwoord?
A
dresscode
B
dress code

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het juist gespelde leenwoord?
A
hacker
B
hacer

Slide 23 - Quizvraag

P4 - Koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 24 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
  • Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.
  • Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair.

De onderstreepte woorden zijn samengestelde woorden.
Soms kun je een deel vervangen door een weglatingsstreepje. In dit geval 'avond' en 'vakanties'.

Slide 25 - Tekstslide

Weglatingsstreepje
Dan krijg je:
  • Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.
             Dinsdag- en woensdagavond ga ik sporten
  • Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair.
             Fiets-, werk- en taalvakanties zijn best populair

Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: blauwe sokken en rode sokken: blauwe en rode sokken. 

Slide 26 - Tekstslide

Koppelteken
Je kunt een koppelteken in meerdere situaties gebruiken:

  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden
Jip-en-Janneketaal, half-om-halfgehakt

  • om leesfouten te vermijden bij 'botsende' klinkers
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen (maar wel: politieagent)

  • bij letters, cijfers en andere tekens, afkortingen en St. of Sint
$-teken, vmbo-leerling, 70-jarige, tbs-kliniek

  • in aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn
Noord-Brabant, Zuid-Italië

Slide 27 - Tekstslide

Koppelteken

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling, niet-, non, oud- : 
non-actief, oud-werknemer

  • als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft
anti-Europees, pro-Amerikaans

  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden (het ene woord is niet belangrijker dan het andere): 
hotel-restaurant, paars-groen



Slide 28 - Tekstslide

Neem het woorden over. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

ANWB lid

Slide 29 - Open vraag

Neem het woorden over. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

chocoladetaart en chocoladekoekjes

Slide 30 - Open vraag

Neem het woorden over. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

galajurk

Slide 31 - Open vraag

Neem het woorden over. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

oud burgemeester

Slide 32 - Open vraag

P5 - Tussenletters in samenstellingen

Slide 33 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar plakken:
stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Soms moet je tussen die twee (of drie) woorden tussenletters toevoegen:         -(e)n-, -e- of -s-. 

Slide 34 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een tussen -s?
  • Je schrijft een tussen -s in een samenstelling als je die hoort:
jongensboek / stationsrestauratie

  • Als je het niet kunt horen, omdat bijvoorbeeld het tweede woord met een s-klank begint, dan vul je een ander tweede woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef : bedrijf + kat  > bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat  : station + kat > stationskat, dus stationsstraat

Slide 35 - Tekstslide

Wanneer gebruik je -en-?
Als het eerste deel van de samenstelling 
  • een zelfstandig naamwoord is
  • én alleen een meervoud op -n of -en heeft. 

VB: 
eik + boom = eikenboom (twee eiken)
blinde + school = blindenschool (twee blinden)
kat + bak = kattenbak (twee katten)

Slide 36 - Tekstslide

Wanneer gebruik je -e-?
Je schrijft geen -en-, maar een -e- in de volgende gevallen:
  • Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood (1 tarwe, twee?....), benzinegeur
  • Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is:  Koninginnedag, maneschijn.
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s: aspergesoep (asperge - asperges),
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s én -en-: ziektekiem (ziektes/ziekten), groenteboer (groenten/groentes)
  • Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, knarsetanden
  • Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: goed - beregoed, vol - boordevol.

Slide 37 - Tekstslide

Noteer de samenstelling in de juiste spelling.

bruid + sluier

Slide 38 - Open vraag

Noteer de samenstelling in de juiste spelling.

tomaat + soep

Slide 39 - Open vraag

Noteer de samenstelling in de juiste spelling.

groente + quiche

Slide 40 - Open vraag

Noteer de samenstelling in de juiste spelling.

apen + trots

Slide 41 - Open vraag

P6 - Aan elkaar of los?

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

P6 - Aan elkaar of los
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven: schouder + tas = schoudertas

 De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
  • samenstellingen van twee woorden of meer: huissleutel, lagelonenlanden
  • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar, waar + voorzetsel: daarna, ervoor, hierover, waarom

Slide 44 - Tekstslide

P6 - Aan elkaar of los

  • getallen met honderd en duizend: vijftienduizend
  • veel samengestelde werkwoorden: kapotmaken, pianospelen, thuiskomen, theezetten
  • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hooggelegen, pasgetrouwd, veelzeggend

Kijk bij twijfel in een (online) woordenboek > woordenlijst.org

Slide 45 - Tekstslide

Kies de juist gespelde vorm.
A
derde wereld landen
B
derdewereldlanden

Slide 46 - Quizvraag

Kies de juist gespelde vorm.
A
eronderdoor gaan
B
er onderdoorgaan

Slide 47 - Quizvraag

Kies de juist gespelde vorm.
A
zestien duizend
B
zestienduizend

Slide 48 - Quizvraag

Kies de juist gespelde vorm.
A
rijkversierde lamp
B
rijk versierde lamp

Slide 49 - Quizvraag

Aan de slag!
Werk zelfstandig. Kies uit:
  • maak een samenvatting van de theorie
  • maak de opdrachten bij elke paragraaf via NN Online.
  • oefen met de mixopdrachten (P8 en P15).

timer
25:00

Slide 50 - Tekstslide

Huiswerk
Woensdag 29 mei:
  • P6: opdr. 1 t/m 5 af
  • P9: opdr. 1 t/m 6 af (online)

Slide 51 - Tekstslide