Herhaling les 1

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Welke huiswerkoefening(en) moet ik klassikaal bespreken? Je mag ook 'geen' antwoorden.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Welke spelling is juist?

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 7 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

... jij ook zo moe van spelling?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 8 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

Volgens mij ... je broer moe van spelling.
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 9 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

Daar (worden) je toch gelukkig van?
A
word
B
wordt

Slide 10 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

Pien (onthouden) alles.
A
Pien onthoud alles.
B
Pien onthoudt alles.

Slide 11 - Quizvraag

Welke spelling is juist?

Hij (bedienen).
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 12 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
Ik wil skeeleren maar mijn vriend heeft geen zin.
B
Ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin.
C
ik wil skeeleren, maar mijn vriend heeft geen zin

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
's Morgens spreken we een uur lang engels.
B
's Morgens spreken we een uur lang Engels.
C
s' Morgens spreken we een uur lang Engels.
D
'S morgens spreken we een uur lang Engels.

Slide 14 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters én leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Hoe ging de zelftoets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Slide 20 - Tekstslide

Welke onderdelen uit de zelftoets moet ik klassikaal bespreken? Je mag ook 'geen' antwoorden.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide