Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Voltooid deelwoord
1 / 13
volgende
Slide 1: Woordweb
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord

Slide 1 - Woordweb

(ophalen)
Heb jij de kinderen wel .......
A
opgehaalt
B
opgehaald

Slide 2 - Quizvraag

(struikelen)
Tijdens het eindexamen is de docent Nederlands over een stoelpoot ....
A
gestruikeld
B
gestruikelt

Slide 3 - Quizvraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord 
Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord en is geen werkwoord, maar het zegt iets over dat zelfstandig naamwoord.

Als een voltooid deelwoord bijvoeglijk wordt gebruikt, komt er een –e achter het voltooid deelwoord te staan.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
De orkaan verwoestte het huis.               gewoon verleden tijd
Het huis is verwoest.                                     voltooid deelwoord
Het verwoeste huis is onbewoonbaar.  voltooid deelwoord                                                                                                bijvoeglijk gebruikt
Het vuur verbrandde het hout.                  gewoon verleden tijd
Het hout is verbrand.                                      voltooid deelwoord
Het verbrande hout.                                        voltooid deelwoord                                                                                              bijvoeglijk gebruikt

Slide 5 - Tekstslide

Let op!!
Een voltooid deelwoord dat bijvoeglijk is gebruikt, schrijf je zo kort mogelijk.
1. Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord heeft altijd één t of één d.
2. Er komen nooit twee klinkers in een open lettergreep.
3. Na een korte klinker wordt de volgende medeklinker verdubbeld (anders klopt de uitspraak niet).
4. Bij een sterk werkwoord is voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord hetzelfde. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Hij vergrootte de foto.                              De vergrote foto.
2. De weg wordt verbreed.                         De verbrede weg.
3. De appel is verrot.                                     De verrotte appel.
4. Het schilderij is gevallen.                      Het gevallen schilderij.

Slide 7 - Tekstslide

1: Het schilderij is gestolen.
Het ...................... (stelen) schilderij.

Slide 8 - Open vraag

2: Het schip is gestrand.
Het ...................(stranden) schip.

Slide 9 - Open vraag

3: De afstand is gerend.
De .......................(rennen) afstand.

Slide 10 - Open vraag

4: De brief is gepost.
De ........... (posten) brief.

Slide 11 - Open vraag

5: Het huis is afgebrand.
Het ......... (afbranden) huis.

Slide 12 - Open vraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Woordweb