THEO les 1: Celleer

Les 1: Celleer (cytologie)
Leerlijn algemene theorie
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 135 min

Onderdelen in deze les

Les 1: Celleer (cytologie)
Leerlijn algemene theorie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Uitleg over de leerlijn 
  • Handleiding in het studieboek
  • Class Notebook Teams
  • Lesstof van vandaag - Cel opbouw - Begrippen
  • Wat heb je geleerd?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De student weet wat een cel is
  • De student weet hoe een cel is opgebouwd
  • De student kent de functie van elk onderdeel van de cel 
  • De student kent enkele begrippen die hiermee verband houden


Slide 3 - Tekstslide

Leerlijn algemene theorie
  • 3 lesuren
  • 1 schooljaar lang -> Eindexamen in periode 4
  • 9 onderwerpen
  • Formatieve toetsen
  • Handleiding in het studieboek

Slide 4 - Tekstslide

Welke cellen kennen jullie?

Slide 5 - Woordweb

Wat weten jullie? 
  • Bekijk het filmpje: '' Van groot naar klein '' 

https://www.youtube.com/watch?v=mwx5wM5f1mI

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Cel opbouw
  • Wat is een cel?
  • Waaruit is een cel opgebouwd?
  • Waar is een cel allemaal toe in staat?


(Masterclass cellen bekijken)

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een cel?
  • Een cel is het kleinste zelfstandige   onderdeel van een levend organisme, dat   nog alle belangrijke levenseigenschappen     bezit


Slide 9 - Tekstslide

Organismen
Eencellige organismen                                           Meercellige organismen
(micro - organismen)                                               (macro - organismen)

Dierlijk:                                                                                                                                       
- Amoebe                                                                        - Mensen                      
- Pantoffeldiertje                                                         - Dieren
                                                                                             - Planten
Plantaardig
- Bacterie
- Gist

Slide 10 - Tekstslide

Cel opbouw
Elke cel bestaat uit een: 

  • Celmembraan
  • Cellichaam
  • Celkern (nucleus)

Het cellichaam en celkern bestaan elk uit verschillende onderdelen.

Slide 11 - Tekstslide

Celmembraan

(Stofwisseling)
  • Celmembraan = een heel dun vliesje om de   cel heen
  • Kernmembraan om de celkern

  • Semi permeabel (half doorlaatbaar) 

Membranen zijn dus semi permeabele vliezen om het cellichaam en celkern heen.

Voedingsstoffen en zuurstof (O2) worden doorgelaten. 
Afvalstoffen en koolstofdioxide (CO2) worden afgegeven.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de functie van het membraan?
A
Alle stoffen doorlaten
B
Selectief stoffen doorlaten

Slide 13 - Quizvraag

Cellichaam + celkern
  • Cellichaam + celkern bestaan uit   protoplasma
  • 75% water - 25% voedingsstoffen

In het cellichaam -> cytoplasma
In de celkern -> nucleo - / kernplasma

Deze voedingsstoffen zijn belangrijk voor de celstofwisseling en energievoorziening van het lichaam.

Slide 14 - Tekstslide

Vormen protoplasma
Solvorm

  • Vloeibare vorm
  • Optimale vorm
  • 60 tot 70% water

Gelvorm

  • Gelei- achtige vorm
  • Minder vochtrijk

Slide 15 - Tekstslide

Organellen 
  • Organellen zijn onderdelen van de cel   (speciale functie)
  • Organellen bevinden zich in het cellichaam

Voorbeelden zijn:

  • Mitochondriën (energiecentrale)
  • Ribosomen
  • Vacuolen 
  • Nucleus = celkern

Slide 16 - Tekstslide

Celkern (nucleus)
  • De celkern heeft ook een wand = kernwand
  • De celkern bevat kernplasma   (nucleoplasma)

Kernplasma + cytoplasma = protoplasma

  • De celkern bevat de stof chromatine in de vorm van chromatinekorrels

Slide 17 - Tekstslide

Chromatine
  • Eiwitkorrels van hoog gekwalificeerd eiwit
  • Ze vormen chromosomen 

Locatie: in de celkern

Slide 18 - Tekstslide

Chromosomen
  • Chromosomen bestaan uit DNA.
  • In bepaalde delen van het DNA zit erfelijke informatie -> de genen. 

Een menselijke celkern bevat 46 chromosomen (23 paren).

Chromosomen hebben ieder twee identieke delen: chromatiden

Slide 19 - Tekstslide

Wist je dat?
  • Niet alle cellen een celkern hebben

Dit geldt voor: 

  • Erytrocyten (rode bloedcellen)
  • Trombocyten (bloedplaatjes)
  • Keratinocyten (hoorncellen) 

Slide 20 - Tekstslide

Centraallichaampje
  • Liggen in het cytoplasma BIJ de celkern

  • Ze spelen een belangrijke rol bij de                    celdeling (voortplanting)

Slide 21 - Tekstslide

Juist of onjuist?

Een menselijke celkern bevat 23 paar chromosomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Waar bestaat cytoplasma voor het grootse gedeelte uit?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Lipoïden (vetstoffen)
D
Water

Slide 23 - Quizvraag

Welke functie hoort bij de organellen?
Mitochondrien
Ribosomen
Vacuolen

Vocht opslaan

Belangrijk bij de energie voorziening

Opbouw van eiwitten

Slide 24 - Sleepvraag

Welk onderdeel van de cel is belangrijk bij voortplanting?
A
Cellichaam
B
Celkern
C
Celmembraan

Slide 25 - Quizvraag

Levensverrichtingen
Animale levensverrichtingen
  • Willekeurig 

Vegetatieve levensverrichtingen
  • Onwillekeurig
 

Slide 26 - Tekstslide

Animale levensverrichtingen
Prikkelbaarheid
  • Het vermogen om te reageren op prikkels uit de omgeving

Beweging
  • Vormverandering van de cel 
  • Beweging in de cel 

Slide 27 - Tekstslide

Vegetatieve levensverrichtingen
Stofwisseling
  • Voedingsstoffen en zuurstofgas worden uitgewisseld tegen afvalstoffen en koolzuurgas (kooldioxide)

Groei
  • Toename in grootte van de cellen en toename in het aantal cellen

Voortplanting
  • Door celdeling

Slide 28 - Tekstslide

Begrippen
  • Diffusie
  • Osmose 

Slide 29 - Tekstslide

Diffusie
  • Spontane uitwisseling van vloeistoffen met vloeistoffen of gassen met gassen 

De uitwisseling gaat van hoog naar laag (DHL)

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Osmose
  • Uitwisseling van oplosmiddel door een semi-permeabel membraan

Oplosmiddel gaat van laag naar hoog

Slide 32 - Tekstslide

Waar in de cel zit chromatine?
A
In de celkern
B
In het cellichaam
C
In het cytoplasma

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor nucleus?
A
Chromatine
B
Celkern
C
Cellichaam

Slide 34 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen kern?
A
Bloedplaatjes
B
Spiercellen
C
Witte bloedcellen

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een micro - organisme?
A
Een bacterie
B
Een plant
C
Een mens

Slide 36 - Quizvraag

Welke functie hebben bloedplaatjes?
A
Ze maken antistoffen
B
Ze zorgen voor bloedstolling
C
Ze zorgen voor het vervoeren van zuurstof

Slide 37 - Quizvraag

Opdracht ''Cel''
  • Jullie krijgen hier 30 minuten de tijd voor. We bespreken deze opdracht samen. 

  • Succes! 

Slide 38 - Tekstslide