Adel: is corrupt en geldgierig (Nobel en Gente vergeven Reinaert uit begeerte naar de schat); is vraatzuchtig, dom en gevoelig voor vleierij (Bruun);
maakt misbruik van macht (Nobel zet Belijn onder druk om de mis op te dragen, Firapeels advies aan Nobel).
Geestelijkheid: houdt zich niet aan de kerkelijke voorschriften wat betreft celibaat en kuisheid (pastoor-Julocke en Belijn-HaWij);
is dom, belust op status, gevoelig voor vleierij, laat zich imponeren door de adel (Belijn); maakt misbruik van de aflaat (pastoor die mensen zijn vrouw wil laten redden).
Boeren/dorpelingen: worden als dom, lomp, misvormd, seksbelust en wreed afgeschilderd (in de stukken op Lamfroits erf als ze Bruun in elkaar meppen).