Practicar con l verbo Gustar
Ik houd van muziek (A mí) Me gusta la música
Hij houdt van vakantie (A él) le gustan las vacaciones
Wij houden van het strand (A nosotros) nos gusta la playa
Vind jij Spaans leuk? ¿(A tí) te gusta el español?
Houden jullie van boeken? ¿(A vosotros) os gustan los libros?
Ik houd niet van pizza No me gusta la pizza