4H - les 3 spelling

Bijles Nederlands 4H
Maandag 1 maart
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bijles Nederlands 4H
Maandag 1 maart

Slide 1 - Tekstslide

SPELLING
Deze les:
  • Koppelteken en weglatingsstreepje
  • Tussenletters in samenstellingen

Slide 2 - Tekstslide

Koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 3 - Woordweb

SPELLING - KOPPELTEKEN EN WEGLATINGSSTREEPJE
Als koppelteken en als weglatingsstreepje gebruik je een liggend streepje: e-mail, zomer- en wintertijd (zomertijd en wintertijd)


Je gebruikt het koppelteken:
  • in samenkoppelingen die anders onoverzichtelijk worden: glas-in-loodraam;
  • in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de 'botsende klinkers': studie-uur, zee-egel, pagina-indeling;
  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint: 40+-kaas, St-Jan, €-teken;
  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Noord-Italië;
  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: adjunct-directeur, oud-leerling;
  • als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft: anti-Brits, pro-Frans;
  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden: trainer-coach.

Slide 4 - Tekstslide

SPELLING - KOPPELTEKEN EN WEGLATINGSSTREEPJE
Je gebruikt het weglatingsstreepje als je een deel van een woord weglaat:
  • op- en aanmerkingen (opmerkingen en aanmerkingen)
  • dorpsstraten en -pleinen (dorpsstraten en dorpspleinen)

Let op: geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: zoute en zoete dropjes 

Slide 5 - Tekstslide


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

rij examen

Slide 6 - Open vraag


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

kant en klaar pakket

Slide 7 - Open vraag


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

vrijdag avond, zaterdag avond en zondag avond

Slide 8 - Open vraag


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

Nieuw Zeelandse lammeren en Nieuw Zeelandse biggen

Slide 9 - Open vraag


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

witte bonen, bruine bonen en snijbonen

Slide 10 - Open vraag


Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een koppelteken of weglatingsstreepje.

VARA uitzending

Slide 11 - Open vraag

Tussenletters in samenstellingen

Slide 12 - Woordweb

SPELLING - TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN
Samenstelling: deur + bel = deurbel. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e-, -s-.

Wanneer voeg je een -s- toe?
  • Als je in een samenstelling een -s- hoort, schrijf je die ook: weersverwachting.
  • Soms begint het tweede deel van de samenstelling met een s-klank. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de -s- alleen als je hem bij de vervanging hoort: dorpsstraat, want dorpsplein, maar handschoen, want handcrème 

Slide 13 - Tekstslide

SPELLING - TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN
Wanneer voeg je -(e)n- toe?
  • Als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je -en-  tussen de woorden: paardenbloem, berenvel

Wanneer schrijf je geen -(e)n- (soms wel -e-)?
  • het eerste deel heeft geen meervoud: gerstebier;
  • het eerste deel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnewijzer;
  • het eerste deel heeft (ook) een meervoud op -s: gedachtesprong;
  • het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: brekebeen, goedemorgen, plattegrond;
  • het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: bereleuk

Slide 14 - Tekstslide


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

rijst + brij

Slide 15 - Open vraag


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

reus + sterk

Slide 16 - Open vraag


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

spin + wiel

Slide 17 - Open vraag


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

kat + luikje

Slide 18 - Open vraag


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

keuze + stress

Slide 19 - Open vraag


Maak van onderstaand woord een correcte samenstelling. 

rood + hond

Slide 20 - Open vraag

Aan de slag! 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalsproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag! 
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of in WORD. Na 2/3 minuten kijken we de opdrachten samen na. 
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of niet een persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer die dan in de tegenwoordige tijd. 

  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag! 
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag! 
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 27 - Tekstslide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 
  1. Vanmorgen ... (melden) de krant dat leerlingen minder vakantieweken krijgen.
  2. De fabriek ... (lozen) haar vieze afvalwater rechtstreeks in de rivier.
  3. Na de marathon ... (vertonen) veel lopers tekenen van vermoeidheid.
  4. Max ... (vertellen) me dat hij al een kwartier op een taxi ... (wachten). 
  5. De veulentjes ... (huppelen) door de wei en hun moeders ... (draven).
Je maakt de volgende opdracht op papier of in WORD. Na 2/3 minuten kijken we de opdrachten samen na. 

Slide 28 - Tekstslide


Wat is de juiste spelling?

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden. 
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 29 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 30 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren). 
A
wordt, fluisterde
B
werd, fluisterde
C
word, fluisterde
D
word, fluisterte

Slide 31 - Quizvraag


Wat is de juiste spelling?

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 32 - Quizvraag

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat. 

  1. Doordat het kabinet jarenlang heeft ... (bezuinigen) op de ouderenzorg, worden veel bejaarden nu ... (confronteren) met te weinig aandacht.
  2. Ooit was de haven in Woudrichem ... (dichtslibben), maar in 1995 werd hij opnieuw ... (uitdiepen). 
  3. Sander had zich nog nooit ... (bekommeren) om gezond eten, tot er bij hem diabetes werd ... (constateren). 
  4. Afgelopen zaterdag heeft de familie Verdoorn weer ... (barbecueën), waarbij, zoals altijd, niet werd ... (beknibbelen) op de hoeveelheid vlees.
  5. Bedenk goed of je de erfenis ... (aanvaarden) of ... (afwijzen). 
  6. Toen Ilse waterpokken had, ... (krabben) ze zich zo vaak dat ze er littekens op haar aarm aan ... (overhouden).
  7. Dat Maud zich zo laat ... (aanmelden) voor de vrijwillige schoonmaakactie, ... (getuigen) niet van enthousiasme.
  8. ... (Afwenden) je hoofd niet ... als je wilt dat er naar je ... (worden) .. (luisteren)!

Slide 33 - Tekstslide

Nakijken
Kijk de vorige opdracht zelf na. 




  1. bezuinigd, geconfronteerd
  2. dichtgeslibd, uitgediept
  3. bekommerd, geconstateerd
  4. gebarbecued, beknibbeld
  5. aanvaardt, afwijst
  6. krabde, overhield
  7. aanmeldde, getuigde
  8. Wend af, wordt, geluisterd 

Slide 34 - Tekstslide

Wat weet je al over het volt. dw.?
Is het woord dat je nog moet invullen een persoonsvorm of een voltooid deelwoord?
Persoonsvorm
Geen persoonsvorm
1. Hoeveel geld ... (besteden) jij per jaar aan de kapper?
2. Kylian heeft de brief in het Engels ... (vertalen).
3. Volgens mij heeft de buschauffeur zich ... (vergissen)?

4. Natasja ... (bestellen) nieuwe fietsonderdelen online. 
5. Door de wind was een aantal bomen ... (ontwortelen). 
6. E-mails ... (beantwoorden) ik meestal meteen. 

Slide 35 - Sleepvraag

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
De zinnen in de vorige slide bevatten moeilijke werkwoordsvormen. Deze vormen worden vaak verkeerd gedaan, omdat het niet duidelijk te zien is of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Bij het werkwoord 'fietsen' is het duidelijk te zien of het gaat om een persoonsvorm of om een voltooid deelwoord. 
'Ik fiets, ik fietste, ik heb gefietst'. 

Het is dus belangrijk dat je bij 'lastige' werkwoorden kijkt of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Slide 36 - Tekstslide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Maar wat is ook alweer een voltooid deelwoord en hoe schrijf je dit?

Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin. 
  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Slide 37 - Tekstslide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Een voltooid deelwoord kan ook op een 'd' of 't' eindigen. Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je dan 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 38 - Tekstslide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Op de volgende slides vind je een aantal oefenopdrachten. Let goed op of het gaat om een persoonsvorm of voltooid deelwoord!

Slide 39 - Tekstslide


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Ajax ... (onderhandelen) met FC Barcelona over een opzienbare transfer. 
A
onderhandelt
B
onderhandeld
C
onderhandeldt

Slide 40 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Jelle is net ... (herstellen) van een longontsteking.
A
herstelt
B
hersteld
C
hersteldt

Slide 41 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De winnaar van The Voice heeft zich ... (ontpoppen)
A
ontpopt
B
ontpopd
C
ontpopdt

Slide 42 - Quizvraag


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Renskes moeder ... (begeleiden) haar naar het modellenbureau.
A
begeleit
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 43 - Quizvraag

Volgende week
Maandag 8 februari: studiedag 

Maandag 15 februari:
  • Koppelteken en weglatingsstreepje
  • Tussenletters in samenstellingen  

Slide 44 - Tekstslide