Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Present simple
Grammatica
:
Present simple
(Tegenwoordige tijd)
GRAMMARRRRRRRRR
1 / 31
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
31 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatica
:
Present simple
(Tegenwoordige tijd)
GRAMMARRRRRRRRR
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent to be in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb
Slide 2 - Quizvraag
1: Present simple. What to do?
Je wilt vertellen over gewoontes (habits) en over feiten (facts).
habit
I always
walk
to school.
I never
eat
meat.
he
brushes
his teeth every morning.
fact
The Netherlands
is
a country.
The Burj Kalifa
is
the tallest building in the world.
Penguins
can
swim.
signaalwoorden
Bij gewoontes (habits) komt vaak een signaalwoord:
I
always
do the dishes
He is
never
late
I
sometimes
drink beer
They
frequently
go to the movies
Niet tijd die komt, of al geweest is.
next week, last year, yesterday.
Slide 3 - Tekstslide
Present simple: Vorm
Het
hele werkwoord
Gebruik de
SHIT
regel
hele werkwoord
Hele werkwoord:
To cycle - I
cycle
to school.
To walk - I
walk
to the store every saturday.
To speak - You
speak
two languages.
SHIT regel
Hele werkwoord + S bij:
S
he - To talk - She always
talks
loudly.
H
e - To arrive - He never
arrives
late.
IT
- To taste - It
tastes
great.
Slide 4 - Tekstslide
Present simple: Uitzonderingen
to have
I/you/they
have
a phone.
He/she
has
a phone.
It
has
a nice colour.
to be
I
am
a student.
You/They
are
nice to me.
He/She
is
a teacher.
It
is
not yours.
to do
I never
do
my homework.
You/They
do
whatever you/they want.
He/She always
does
the laundry.
It
does
whatever it wants.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Zoek de juiste vormen bij elkaar.
I
You
He / She/ It
We
You
They
am
are
is
are
are
are
Slide 7 - Sleepvraag
Uitleg quizvragen
Er volgen zometeen een aantal Engelse zinnen.
Kies de juiste het juiste ontbrekende woord.
Slide 8 - Tekstslide
I always ... the dishes.
A
do
B
have done
C
did
D
to do
Slide 9 - Quizvraag
Mark .... (to make) soup on Friday.
A
made
B
makes
C
making
D
maked
Slide 10 - Quizvraag
He ... (to be) very tall.
A
be
B
are
C
am
D
is
Slide 11 - Quizvraag
Present simple: Vragen en ontkennen
Vraag
Do
you
play
football?
Speel
jij voetbal?
Bij vragen komt een
hulpwerkwoord
Dit hulpwerkwoord is
to do
Speel
jij voetbal?
Houd
je van F1?
Do
you
play
football?
Do
you
like
F1?
ontkennen
Do
you
like
sushi?
No I
do
n't
like
sushi.
No I
do
not
like
sushi.
Bij een ontkenning wordt
not
toegevoegd.
Slide 12 - Tekstslide
Uitleg quizvragen
Er volgen zometeen een aantal Nederlandse zinnen.
Kies de juiste Engelse vertaling.
Slide 13 - Tekstslide
1. Ik speel geen voetbal.
A
I don't play football.
B
I do play football.
C
I play not football.
D
I do play not football.
Slide 14 - Quizvraag
2. Gebruik jij Zoom?
A
Have you used Zoom?
B
Don't you use Zoom?
C
Use you Zoom?
D
Do you use Zoom?
Slide 15 - Quizvraag
3. Nee, ik kijk niet veel tv.
A
No. I do watch much tv.
B
Yes, I don't watch much tv.
C
No, I don't watch much tv.
D
No, I do watch much tv.
Slide 16 - Quizvraag
Oefenen Present simple
Present simple oefenen
Slide 17 - Tekstslide
Uitleg quizvragen
Er volgen zometeen een aantal Engelse zinnen.
Kies het juiste ontbrekende woord.
Slide 18 - Tekstslide
1. Sarah ... (to take) the bus to Nijmegen.
A
have taken
B
takes
C
take
D
taking
Slide 19 - Quizvraag
2. Nick, Jenny and Rose ... (to fly) to Spain every summer.
A
flies
B
flying
C
fly
D
flys
Slide 20 - Quizvraag
3. Hellen .... (to try) to save money every month.
A
try
B
tries
C
trys
D
trying
Slide 21 - Quizvraag
4. I ... (to like) to paint during my spare time.
A
likes
B
have liked
C
liking
D
like
Slide 22 - Quizvraag
Uitleg quizvragen
Er volgen zometeen een aantal Engelse zinnen.
Vul het ontbrekende woord in.
Slide 23 - Tekstslide
5. Vul de juiste vorm in:
Jenny .... (to like) to play tennis.
Vul alleen het werkwoord in!
Slide 24 - Open vraag
6. Vul de juiste vorm in:
I always .... (to enjoy) a medium rare steak.
Vul alleen het werkwoord in!
Slide 25 - Open vraag
7. Vertaal de hele zin:
Ik probeer nieuwe dingen.
Slide 26 - Open vraag
Oefenen Present simple
Present simple: Vragen en ontkenningen oefenen
Slide 27 - Tekstslide
1. Zij hebben geen auto.
A
They do have a car.
B
They have a car.
C
They do a car.
D
They don't have a car.
Slide 28 - Quizvraag
2. Do you cycle to school? Nee ik fiets niet naar school.
Vertaal de 2e zin.
A
Yes I do cycle to school.
B
No I don't cycle to school.
C
Yes I don't cycle to school.
D
No I do cycle to school.
Slide 29 - Quizvraag
3. Tommy en Marca hebben geen rijbewijs.
A
Tommy and Marca don't has a driver's license.
B
Tommy and Marca doesn't have a driver's license.
C
Tommy and Marca don't have a driver's license.
D
Tommy and Marca doesn't has a driver's license.
Slide 30 - Quizvraag
4. Beantwoord de vraag voor jezelf:
Do you understand the present simple?
Herhaal (een deel van) de zin.
Slide 31 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Week 5 O17 les 1 Present simple Impact F. Unit 2 p. 46-49
Januari 2023
- Les met
51 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Week 7 O16 les 1 | Present simple hh en negations
Februari 2023
- Les met
17 slides
U4L4 Present simple/ Present continuous
Februari 2023
- Les met
36 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1
M 1 Present Simple (herhalen)
Juni 2022
- Les met
32 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 1
Present simple/ vragende voornaamwoorden/persoonlijke voornaamwoorden
15 dagen geleden
- Les met
47 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Past Simple vs. Present Perfect
Juni 2022
- Les met
38 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Recap Present Perfect vs Past Simple + Modals
Juni 2022
- Les met
29 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Present simple
September 2021
- Les met
24 slides
Engels
MBO
Studiejaar 1