4 havo ww deltatoets

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

ils allaient

1. zij gaan
2. zij gingen
3. zij zullen gaan
4. zij zouden gaan

imparfait ovt

ais, ais, ait, ions, iez, aient

Zet de uitgangen van de imparfait:

1. achter de stam
2. achter het infintif
3. A en B zijn onjuist

Il a été

1. Het was zomer
2. Hij is gegaan
3. Er was eens..
4. Hij is geweest

nous irons

1. wij zullen zijn
2. wij zullen hebben
3. wij zullen gaan
4. wij zullen doen

ils donneront

1. zij geven
2. zij zullen geven
3. zij zouden geven
4. zij gaven

on fait
Wat is juist?

1. we doen
2. men doet of men maakt
3. we maken
4. ABC zijn juist

Aujourd' hui c'est mardi
(....?.....) c'est mercredi

1. demain
2. domaine
3. hier
4. avant

Vertaal:
Il achète des carottes et des tomates

1. Hij koopt de wortels en de tomaten
2. Hij koopt wortels en de tomaten
3. Hij koopt wortels en tomaten
4. Hij koopt de wortels en tomaten

treize cent quatre vingt six

1. 13086
2. 3096
3. 13096
4. 1386

Hij was

we hadden

hij ging

hij gaat

nous faisions

men maakte

Il était

il allait

on avait

il va

we deden

on faisait

Elle est la fille de mes grand-parents

1. Elle est ma cousine
2. Elle est ma belle-soeur
3. Elle est ma mère
4. Elle est ma belle-mère

Pas mal de problèmes

1. Nauwelijks problemen
2. best veel problemen

la vie numérique

1. het alledaagse leven
2. het avontuurlijke leven
3. het drukke leven
4. het digitale leven