Les 2 - werkwoordspelling - werkwoordsvorm herkennen

Planning
1. 10 minuten lezen in je leesboek

2. Nieuwe planner bespreken

3. werkwoordsvorm herkennen (voor wie dat wil)

4. zelfstandig werken volgens planner


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning
1. 10 minuten lezen in je leesboek

2. Nieuwe planner bespreken

3. werkwoordsvorm herkennen (voor wie dat wil)

4. zelfstandig werken volgens planner


Slide 1 - Tekstslide

werkwoordsvormen
Er zijn drie werkwoordsvormen:
  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 2 - Tekstslide

de persoonsvorm vind je door   1/2
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Hij mag geen bier drinken voor schooltijd.   PV=   

  • De zin in een andere tijd te zetten.  = tijdproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De jongen valt van zijn fiets.  PV= 

Slide 3 - Tekstslide

de persoonsvorm vind je door   2/2

  • De zin in een getal (enkelvoud <=> meervoud) te zetten.  = getalproef! 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Het meisje lacht om het grapje.  PV= 

Slide 4 - Tekstslide

het hele werkwoord

  • Het hele werkwoord is een werkwoord, zoals het ook in het woordenboek staat. Het eindigt vaak op -en.  bijv. lopen, lachen, fietsen, joggen, kijken
  • Het hele werkwoord wordt ook wel het infinitief genoemd.


Let op! De persoonsvorm gaat altijd vóór het hele werkwoord. Dus in de zin: Wij lopen naar huis.  Dan is 'lopen' de persoonsvorm en niet het hele werkwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.
- Je vindt het voltooid deelwoord vaak aan het eind van een zin.
bijv: Wij hebben toen hard gelachen

Slide 6 - Tekstslide

    Plaats de werkwoordsvorm in de goede kolom.
heel werkwoord
voltooid deelwoord
glimmen

draaien
gedacht
vragen
gewezen
gefloten
worden
voorspeld
voorspelt
draait

Slide 7 - Sleepvraag

Vandaag ga ik samen met mijn moeder cupcakes bakken. 

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
pv
voltooid deelwoord
infinitief
ga
bakken

Slide 8 - Sleepvraag

Vorige week heb ik mijn eerste leesboek gekocht.

  Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
pv
voltooid deelwoord
infinitief
gekocht
heb

Slide 9 - Sleepvraag

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
Waarom moet jij zo lachen?
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord
(vd)
hele werkwoord
(hele ww)

Slide 10 - Sleepvraag

Zal zij de zak chips weggegooid hebben?

Sleep het werkwoord naar de goede werkwoordsvorm toe.
persoonsvorm
voltooid deelwoord
heel werkwoord
zal
weggegooid
hebben

Slide 11 - Sleepvraag

Benoem de werkwoordsvorm van 'zullen'.

Wanneer zullen zij weer eens gaan bowlen?

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem de werkwoordsvorm van 'heeft'.

Zij heeft hem overtuigd van haar sterke argumenten.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Benoem de werkwoordsvorm van 'bekendgemaakt'.

Over een week wordt de uitslag van de toets bekendgemaakt.

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de werkwoordsvorm van 'afspreken'.


Wanneer zullen zij weer eens afspreken?

A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Werk verder volgens de planner.

Slide 16 - Tekstslide