weet je de regels voor het gebruik van der - die- das
vervoeging zwakke werkwoord
Hören und Lesen
Slide 2 - Tekstslide
Planning:
Herhaling uitleg zelfstandig naamwoord
Herhaling uitleg toepassing regels der, die, das
Oefentoets in tweetallen
Eventueel herhalen vervoeging zwakke werkwoord
Hören und Lesen
Slide 3 - Tekstslide
Lernziel 1
het zelfstandig naamwoord
Slide 4 - Tekstslide
das Substantiv (=het zelfstandig naamwoord)
Alle zelfstandige naamwoorden worden in het Duits met een hoofdlettergeschreven.
Zelfstandige naamwoorden worden begeleid door bepaalde en onbepaalde lidwoorden.
Wanneer gebruik je nou der? Wanneer gebruik je nou die? En wanneer gebruik je nou das? M.a.w. : Hoe weet je nou of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is??????????
Slide 5 - Tekstslide
Lernziel 2
Slide 6 - Tekstslide
der - die - das
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer gebruiken we der?
Dus wanneer is een zelfstandig naamwoord mannelijk?
Slide 8 - Tekstslide
Mannelijke personen en dieren.
Beispiele: der Junge, der Lehrer, der Polizist, der Stier, der Hengst, der Löwe, der Arzt
Slide 9 - Tekstslide
De automerken.
Beispiele: der Mercedes, der VW.
Slide 10 - Tekstslide
Alcoholische dranken (behalve das Bier).
Beispiele: der Wein, der Sekt
Slide 11 - Tekstslide
De dagen, maanden, jaargetijden, windstreken,neerslagen. Beispiele: der Mittwoch, der Mai, der Frühling, der Süden, der Regen.
Slide 12 - Tekstslide
De dagdelen (behalve die Nacht). Beispiele: der Morgen, der Nachmittag, der Abend.
Slide 13 - Tekstslide
Woorden die eindigen op
–us en –mus.
Beispiele: der Kubus, der Kommunismus.
Slide 14 - Tekstslide
Hoef je nu nog niet te kennen
De meeste stammen of afgeleide stammen van werkwoorden.
Beispiele: anfangen --> der Anfang, brechen --> der Bruch, besuchen --> der Besuch.
Slide 15 - Tekstslide
Wanneer gebruiken we die?
Dus wanneer is een zelfstandig naamwoord vrouwelijk?
Slide 16 - Tekstslide
Vrouwelijke mensen en dieren. Beispiele: Die Frau, die Lehrerin, die Polizistin, die Kuh, die Stute
Slide 17 - Tekstslide
De meeste zaaknamen die eindigen op –e (behalve der Name, der Käse, das Ende, das Finale, das Auge).
Beispiele: Die Schule, die Straße, die Tasche, die Küche, die Garage.
Slide 18 - Tekstslide
De cijfers.
Beispiele: die Eins, die Zwei, die Drei.
Slide 19 - Tekstslide
De meeste bomen.
Die Eiche, die Pappel
Slide 20 - Tekstslide
Namen van vliegtuigen.
Beispiele: die Boeing 747
Slide 21 - Tekstslide
Woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung, -ion, -ik,- iz, -anz, -enz,
-ie, -ei, -schrift, -sicht, -tät, -ur.
Beispiele: die Freiheit, die Tapferkeit, die Mannschaft, die Umgebung, die Nation, die Fabrik, die Notiz, die Instanz, die Intelligenz, die Melodie, die Datei, die Handschrift, die Aussicht, die Universität, die Natur
Slide 22 - Tekstslide
Hoef je nu nog niet te kennen
De afgeleide stammen van werkwoorden die eindigen op een –t.
Beispiele: fahren --> die Fahrt, fürchten --> die Furcht
Slide 23 - Tekstslide
Wanneer gebruiken we das?
Dus wanneer is een zelfstandig naamwoord onzijdig?
Slide 24 - Tekstslide
De verkleinwoorden op –chen en –lein.
Beispiele: das Mädchen, das Häuschen, das Fräulein, das Kindlein, das Märchen.
Slide 25 - Tekstslide
De namen van de letters.
Beispiel: das A, das O
Slide 26 - Tekstslide
Veel woorden die eindigen op –tum, -nis, -sal. Beispiele: das Altertum, das Ergebnis, das Schicksal.
Slide 27 - Tekstslide
De meeste woorden die beginnen met Ge- en eindigen op –e.
Beispiele: das Gebäude, das Gebirge
Slide 28 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte hele werkwoorden. Beispiele: das Essen, das Trinken, das Lesen.
(In het Nederlands is dit ook zo)
Slide 29 - Tekstslide
Zelfstandig gebruikte andere woorden. Beispiele: das Gute, das Interessante, das Schöne, das Ja, das Gekaufte.
(In het Nederlands is dit ook zo)
Slide 30 - Tekstslide
Toets op bladzijde 51 van de methode in tweetallen
Idioom op blz. 31 en 36
Slide 31 - Tekstslide
Vervoeging zwakke werkwoord duidelijk?
Herhaling gewenst?
Slide 32 - Tekstslide
Hören
Je krijgt zo meteen een jeugdjournaal te zien en horen van Logotivi.