Zaterdag 9 maart 2024 VO2 - Engelse werkwoorden + spreekwoorden/uitdrukkingen/gezegden

Van harte welkom!

Wat gaan we vandaag doen?
14.00-14.30 Werkwoordspelling
14.30-15.00 Spreekwoorden en uitdrukkingen


1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary Education

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Van harte welkom!

Wat gaan we vandaag doen?
14.00-14.30 Werkwoordspelling
14.30-15.00 Spreekwoorden en uitdrukkingen


Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Wat gaan we vandaag  3e uur bespreken? 
Havo 3 Cursus 7 Spelling § 10 Engelse werkwoorden

Leerdoel:
Je kunt Engelse werkwoorden spellen in de Nederlandse taal.

Slide 2 - Tekstslide

Engelse werkwoorden in het Nederlands
Ik delete.
Wij skypen.
Het is geprint.
Hij scande.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe denk je dat we Engelse werkwoorden spellen in het Nederlands?
A
Soms volgens de Nederlandse, soms volgens de Engelse regels
B
Volgens de Engelse regels
C
Volgens de Nederlandse regels

Slide 4 - Quizvraag



Leidend voor de vervoeging van Engelse leenwoorden is de UITSPRAAK
Hoofdregel
Engelse werkwoorden vervoeg je
zoals Nederlandse werkwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Even oefenen.
Gisteren ... (mailen, vt) ik mijn neefje.
A
mailde
B
maildte
C
mailede
D
mailte

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdregel
Engelse werkwoorden vervoeg je
zoals Nederlandse werkwoorden.

Maar: let op deze 3 punten...

Slide 7 - Tekstslide

1. Ik-vorm soms met -e erbij
speechen > speech > ik speech
rugbyen > rugby > ik rugby

Maar soms een -e (vanwege de uitspraak):
timen > tim > ik time
deleten > delet > ik delete

En de -e blijft staan in de complete vervoeging:
Ik time, jij timet, hij timet. Ik/hij timede. Wij hebben getimed.
Ik delete, jij deletet, hij deletet. Ik/hij deletete. Wij hebben gedeletet.

Slide 8 - Tekstslide

Probeer maar.

Hij ... (racen, tt) als een gek voorbij.
A
Hij racet
B
Hij racett
C
Hij ract
D
Hij racdt

Slide 9 - Quizvraag

Dat meisje ... (liken, vt) mijn berichtje.
A
likde
B
likte
C
likete
D
likede

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf eens de hele vervoeging op van 'skypen'.
Tegenwoordige tijd: Ik skype, jij ..., hij ..., wij...
Verleden tijd: Ik ..., jij ..., hij ..., wij...
Voltooid deelwoord: Ik heb ....

Slide 11 - Open vraag

Ze hebben voor ons de hotelkamer ... (upgraden, voltooid deelwoord).
A
geüpgrad
B
geüpgrade
C
geüpgraded
D
geüpgradet

Slide 12 - Quizvraag

2. Dubbele of enkele medeklinker
Dubbele medeklinker in het hele werkwoord
> enkele medeklinker in ik-vorm en rest vervoeging
Scrollen > scroll > Ik scrol - hij scrolt - wij scrollen. Ik scrolde. We hebben gescrold.
Stressen > stress > Ik stres - hij strest - wij stressen. Ik streste. We hebben gestrest.

... behalve wanneer de dubbele medeklinker nodig is omdat de uitspraak Engels is.
Appen > app > Ik app - hij appt - we hebben geappt, enz.

Daarom is het ook:
Basketballen > basketball > Ik basketbal - hij basketbal - we hebben gebasketbald, enz. (Nederlandse uitspraak)
Baseballen > baseball > Ik baseball - hij baseballt - we hebben gebaseballd, enz. (Engelse uitspraak)

Slide 13 - Tekstslide

We ... (basketballen, vt) vroeger elke dag op het veldje.
A
basketbalden
B
basketballden

Slide 14 - Quizvraag

Ik ... (grillen, tt) mijn groenten vaak in de grillplan.
A
gril
B
grill

Slide 15 - Quizvraag

De vriendengroep ... (paintballen, tt) graag in het weekend.
A
paintballt
B
paintbalt

Slide 16 - Quizvraag

Ze is helemaal ... (focussen, voltooid deelwoord) op haar toets.
A
gefocussed
B
gefocusd
C
gefocusst
D
gefocust

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

3. Gebruik 't ex-fokschaap
Engelse werkwoorden zijn in het Nederlands zwak.
Gebruik 't-k s ch aa p.

Let op de uitspraak: s-achtige klanken ook -te/-ten.
racen > rac [s] > ik race, ik racete, ik heb geracet.
crashen > crash [sj] > ik crash, ik crashte, ik ben gecrasht.

Slide 19 - Tekstslide

Ik heb het huis ... (showen, voltooid deelwoord) aan mijn familie.
A
geshowd
B
geshowt

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb alle kleuren door elkaar ... (mixen, voltooid deelwoord).
A
gemixd
B
gemixed
C
gemixet
D
gemixt

Slide 21 - Quizvraag

Ierland ... (rugbyen, vt) goed vorige keer.
A
rugbiede
B
rugbyede
C
rugbyde
D
rugbyte

Slide 22 - Quizvraag

Die wielrenner is als eerste ... (finishen, voltooid deelwoord).
A
gefinishd
B
gefinished
C
gefinished
D
gefinisht

Slide 23 - Quizvraag

Vraag:
Begrijp je hoe je de Engelse werkwoorden spelt
in het Nederlands?
Ja, makkie
Jawel, maar het is soms moeilijk
Een beetje
Nee

Slide 24 - Poll

Huiswerk werkwoordspelling
Nieuw Nederlands cursus 7
§10 Engelse werkwoorden
Opdracht 2: schema met tt, vt en vd invullen.
Opdracht 3: schrijf de juiste werkwoordvorm in de zin.
Opdracht 4: kies de juist gespelde optie in de zin.

Slide 25 - Tekstslide

Goed gewerkt aan de Engelse werkwoorden!

Slide 26 - Tekstslide

Spreekwoorden
Uitdrukkingen
Gezegdes

Slide 27 - Tekstslide

Wat zijn spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden?

  • Een spreekwoord, uitdrukking of gezegde is een korte, krachtige  uitspraak die een waarheid of wijsheid bevat.
  • Ze hebben vaak een figuurlijke betekenis. 

Slide 28 - Tekstslide

Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes 

Ze komen voor in onze taal (Nederlands) maar natuurlijk ook in het Engels (of andere talen)

Slide 29 - Tekstslide

Welke spreekwoorden,
uitdrukkingen of gezegden ken je?

Slide 30 - Woordweb

Betekenis vinden
De betekenis van spreekwoorden en uitdrukkingen moet je leren,
net als de betekenis van woorden.

Je kunt de betekenis opzoeken in een (online) woordenboek of in een speciaal spreekwoordenboek. Je zoekt dan op het belangrijkste woord, meestal een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: Van een mug een olifant maken

Slide 31 - Tekstslide

Websites die je kunt gebruiken:
www.spreekwoorden.nl
www.woorden.org - klik dan op gezegden

Slide 32 - Tekstslide

Wat betekent: 
'De hond in de pot vinden?'

A   De hond is in de pot gaan zitten.
B    De hond heeft al het eten   
       opgegeten. 
C.  Je hond kwijt zijn.
D.  Je bent te laat voor het eten en
      alles is op.


Slide 33 - Tekstslide

Wat betekent 'Met het verkeerde been uit bed stappen?'

A. Uit bed vallen.
B. Met een slecht humeur de
     dag starten. 
C. Aan de verkeerde kant van
     het bed uitstappen. 
D. Slaapwandelen.

Slide 34 - Tekstslide

Welke spreekwoord wordt hier uitgebeeld? 
Wat betekent dit spreekwoord?

Slide 35 - Tekstslide

Welk spreekwoord wordt
uitgebeeld?
Wat betekent het?

Slide 36 - Open vraag

Zoals het klokje thuis tikt,
tikt het nergens.
Wat betekent dit spreekwoord?

Slide 37 - Open vraag

Los de rebus op!







Op de volgende slide mag je het antwoord typen + de betekenis.

Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk
▶ Je ontvangt een document met 
2 spreekwoorden.
▶ Beschrijf wat het spreekwoord betekent.
▶ Zoek 1 spreekwoord met
het woord water
▶ Zoek 1 spreekwoord met
het woord muis
▶ Los de rebussen op.

Slide 39 - Tekstslide

Volgende keer = 23 maart
Les op school

zaterdag 16 maart = geen les
(vanwege St. Patrick's Day)

Slide 40 - Tekstslide