1. Ik-vorm soms met -e erbij
speechen > speech > ik speech
rugbyen > rugby > ik rugby
Maar soms een -e (vanwege de uitspraak):
timen > tim > ik time
deleten > delet > ik delete
En de -e blijft staan in de complete vervoeging:
Ik time, jij timet, hij timet. Ik/hij timede. Wij hebben getimed.
Ik delete, jij deletet, hij deletet. Ik/hij deletete. Wij hebben gedeletet.