Leesvaardigheid 1

Leesvaardigheid 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen: aan het einde van deze les

  • Weet je hoe je een onderwerp  en een deelonderwerp van een tekst kunt herkennen
  • Weet je weer wat inleiding, middenstuk, slot is
  • Ken je de vier belangrijkste 
  • Ken je signaalwoorden en tekstverbanden
  • ken je een aantal functies van tekstgedeelten en kun je deze benoemen
  • Ken je tekststructuren en kun je deze benoemen
  • Je kunt meningen en argumenten herkennen en aanwijzen

Slide 2 - Tekstslide

timer
0:20
Hoe herken je het onderwerp
van een tekst?

Slide 3 - Woordweb

Wat is een deelonderwerp?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
waar de hele tekst over gaat
C
de boodschap die de schrijver heeft met zijn tekst
D
het onderwerp van één of meerdere alinea's

Slide 4 - Quizvraag

Uit welke drie delen is een tekst opgebouwd?
timer
0:15

Slide 5 - Open vraag

Signaalwoorden en tekstverbanden

uitspraak - conclusie                    dus, concluderend

uitspraak - samenvatting           kortom, samenvattend, al met al

uitspraak - voorwaarde                mits, als, indien, tenzij


Slide 6 - Tekstslide

timer
0:20
Welk zin hoort bij welk tekstdoel?
Ik ken een mop, twee t..ten in een envelop
Wat zijn de voor- en nadelen van gevangenisstraf?
Informeren
Overtuigen
Amuseren
Opiniëren
Drugs moeten verboden worden
In deze tekst ga ik jullie vertellen hoe de Tweede Wereldoorlog is begonnen

Slide 7 - Sleepvraag

Signaalwoorden en tekst verbanden

uitspraak - opsomming                en, ook, bovendien, daarnaast

uitspraak - tegenstelling             maar, toch, daarentegen

uitspraak - voorbeeld                    bijvoorbeeld, zoals

middel - doel                                      om te, waarmee, met als doel

oorzaak - gevolg                              waardoor, hierdoor, zodat

uitspraak - vergelijking                hetzelfde, in vergelijking met

uitspraak - reden                            daarom, want, omdat


Slide 8 - Tekstslide

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
oorzaak - gevolg
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

Om.......te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
uitspraak- reden (redengevend)
C
doel - middel
D
Uitspraak- conclusie (concluderend)

Slide 10 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijd'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 11 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
Uitspraak- opsomming (opsommend)
B
Uitspraak -voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling (tegenstelling)
D
uitspraak-reden (redengevend)

Slide 12 - Quizvraag

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

Wat is het tekstverband?
A
uitspraak-reden (argument)
B
uitspraak -conclusie (concluderend)

Slide 13 - Quizvraag


Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 14 - Quizvraag

Verbindingsmanieren

Zinnen en alinea's worden verbonden door middel van een verband. Dit kan op verschillende manieren worden aangegeven:

1 door het gebruik van een signaalwoord

2 door het herhalen van een woord

3 door een overgangszin met een verwijzing

4 door een aankondigende zin

Slide 15 - Tekstslide

de woorden
'dus', 'daarom', 'want', 'zo'
zijn
A
signaalwoorden
B
verbanden

Slide 16 - Quizvraag

Functie van tekstgedeelten
Een tekstgedeelte (een alinea of een groep samenhangende alinea’s) staat niet ‘zomaar’ in de tekst. De schrijver heeft er een bedoeling mee gehad. Hij gaf dat tekstgedeelte een bepaalde functie binnen die hele tekst. Hij vond misschien dat er een voorbeeld nodig was. Hij beschreef dus, in een of meer alinea’s, een voorbeeld. We zeggen dan dat dat tekstgedeelte de functie van voorbeeld had. Zo kan de schrijver ook een gedeelte de functie van toelichting of van uitwerking geven enzovoort.
Het is niet altijd gemakkelijk de functie van een tekstgedeelte nauwkeurig te
onderscheiden. Bovendien kan een tekstgedeelte soms meer dan één functie vervullen. In 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Noteer het verschil tussen tekstverbanden en functies van tekstgedeelten
timer
0:25

Slide 19 - Open vraag

Tekststructuren (1)
- afhankelijk van de tekstsoort en het tekstdoel
  1. Voor- en nadelenstructuur: betoog (overtuigen), beschouwing (opiniëren)
  2. Verschijnsel -en- verklaringstructuur : beschouwing (opiniëren)
  3. verschijnsel -en- besprekingstructuur: uiteenzetting (informeren)

Slide 20 - Tekstslide

Inleiding: Er zijn steeds meer gewonden bij het vuurwerk afsteken

Deze inleiding hoort bij een
A
voor- en nadelenstructuur
B
verschijnsel - en - verklaringstructuur
C
verschijnsel -en- besprekingstructuur

Slide 21 - Quizvraag

Middenstuk: Een van de oorzaken van het aantal gewonden is het ontbreken van bescherming

Dit middenstuk hoort bij een
A
voor- en nadelenstructuur
B
verschijnsel - en - verklaringstructuur
C
verschijnsel -en- besprekingstructuur

Slide 22 - Quizvraag

Slot: Nu weet je welke middelen er zijn om te voorkomen dat er nog meer gewonden vallen. Ik zal ze kort nog even samenvatten.

Dit slot hoort bij een
A
voor- en nadelenstructuur
B
verschijnsel - en - verklaringstructuur
C
verschijnsel -en- besprekingstructuur

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Wat is een mening?
A
Een standpunt
B
Iets wat je vindt
C
Een stelling

Slide 25 - Quizvraag

Leg in maximaal 10 woorden wat een argument is

Slide 26 - Open vraag

ik vind dat roken duurder moet worden.
A
mening
B
argument

Slide 27 - Quizvraag

Het is logisch dat iedereen gevaccineerd moet worden.
A
mening
B
argument

Slide 28 - Quizvraag

Want we hebben genoeg thuisgezeten.
A
mening
B
argument

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de functie van de volgende zin: Daarom is het verstandig om 1,5 m afstand te houden.

Slide 30 - Open vraag

Een stelling die de schrijver moet onderbouwen. Welke functie wordt hier omschreven?
A
oplossing
B
argumentatie
C
bewering
D
afweging

Slide 31 - Quizvraag

De schrijver maakt bezwaar of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie. Welke functie wordt hier omschreven?
A
afweging
B
bewering
C
tegenwerping
D
weerlegging

Slide 32 - Quizvraag

Welke tekststructuren ken je nu?

Slide 33 - Open vraag

Tekst 4
Welke structuur?
A
probleem- en oplossing
B
(bewering en)argumentatie

Slide 34 - Quizvraag

Lees tekst 7
Welke structuur?
A
B
(bewering en) argumentatiestructuur

Slide 35 - Quizvraag

Wat is citeren?
A
stukje tekst
B
ergens iets van vinden
C
precies overschrijven
D
onder woorden brengen

Slide 36 - Quizvraag

timer
1:00
Welke vraag heb je nog?

Slide 37 - Woordweb

Wat moet ik nog herhalen
timer
0:15
Ik begrijp alles al
Ik moet weer oefenen, maar ik begrijp het nog wel
Ik moet nog heel veel doen, ik vind het nog moeilijk

Slide 38 - Poll