4T 1.1, 1.2, 1.3 en 1.4

Welkom
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Voorstellen
- Mevr. van Beesten


- afk. BEES
- niet op school op woensdag



Slide 2 - Tekstslide

Afspraken


  • Je bent op tijd
  • Je hebt de juiste spullen bij je
  • Je hebt je (huis)werk af aan het begin van de les
  • Je doet mee in de les
  • In overleg is er best veel mogelijk! 

Slide 3 - Tekstslide

Wat heb je nodig bij economie?

  • Boek 
  • Schrift
  • Rekenmachine
  • Pen :)
  • evt. laptop/ipad

Slide 4 - Tekstslide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 5 - Tekstslide

Planning

- deze week: par. 1.1 t/m par. 1.3 (+ stukje 1.4)


Eind van lesuur 1: opdrachten par. 1.1 af & nagekeken
Eind van lesuur 2: opdrachten par. 1.2 af

Slide 6 - Tekstslide

par. 1.1: Wat heb je te besteden?
blz. 10 tm 13
1. theorie 
2. opdrachten maken 1 t/m 7
3. bespreken 1 t/m 7
4. theorie 
5. opdrachten maken 8 t/m 13
6. bespreken 8 t/m 13
Daarna verder met 1.2.

Slide 7 - Tekstslide

lesdoelen
  • Je kunt verschillende soorten inkomens beschrijven.
  • Je kunt uitleggen waardoor je koopgedrag kan veranderen.
  • Je kunt uitleggen waarom bepaalde doelgroepen belangrijk zijn.
  • Je kunt uitleggen dat jouw aankopen gevolgen hebben voor anderen en voor het milieu.

Slide 8 - Tekstslide

soorten inkomen
Primaire inkomens:
  • inkomen uit arbeid:
  • geld wat je ontvangt, als beloning voor arbeid (brutoloon, vakantietoeslag, prestatietoeslag)
  • inkomen uit bezit:
  • geld wat je ontvangt omdat je iets bezit (rente op spaargeld, huur voor een pand, dividend bij aandelen)

Secundaire inkomens:
  • overdrachtsinkomens: geld ontvangen zonder tegenprestatie (uitkering, zakgeld, studiefinanciering, kinderbijslag)

Slide 9 - Tekstslide

Bestedingen: waar geef je je geld aan uit?
Afhankelijk van budget, leeftijd, wereld om je heen, etc

Koopgedrag
  • sociale beïnvloeding: vrienden, familie, etc
  • commerciële beïnvloeding: bijv. reclame

marketing
  • acties van bedrijven om zoveel mogelijk te verkopen 
  • met behulp van: de marketingmix:
  • prijs, plaats, promotie, product, presentatie, personeel  -> 6 p's

Slide 10 - Tekstslide

Maken: opdr 1 tm 7
individueel, dus in stilte
  • 1a. Bijvoorbeeld: Hun ouders hebben weinig inkomen en kunnen het niet missen. Of hun ouders betalen als ze iets nodig hebben.
  • b. Bijvoorbeeld: Ze werken en kopen van hun loon zelf kleding. Of hun ouders betalen hun kleding.
  •  c € 147 – € 112 = € 35
  • d  %stijging berekenen met formule;  (nieuw - oud) : oud x 100
  • € 35 ÷ € 112 × 100% = 31,3%

  • 2a.  Het geld dat verdiend wordt met een bijbaantje of vakantiewerk.
  • b Zakgeld en kleedgeld zijn secundaire inkomens. Het geld is door de ouders verdiend en door hen overgedragen aan hun kinderen.



Slide 11 - Tekstslide

  • 3.   1. arbeid verrichten   2. iets verhuren   3. spaargeld hebben

  • 4. overdrachten - ouders - arbeid - belastingen en sociale premies - uitkeringen

  • 5a. Waarschijnlijk wel. Door de lockdown kon je niet uitgaan en niet in winkels shoppen. Je bent misschien meer online gaan kopen.
  • b. 1 Bijvoorbeeld: Je koopt minder speelgoed of snoep, je geeft meer uit aan computerspullen, aan make-up, tijdschriften.
  •   2 Bijvoorbeeld: Je koopt minder of geen vlees of alleen vlees van de biologische slager.

Slide 12 - Tekstslide

  • vrg 5c. Meer aan secundaire behoeften. Op een bepaald moment heb je in al je primaire behoeften voorzien en heb je geld over dat je aan leuke dingen of luxe producten gaat besteden.

  • vrg 6. 1. thuis films kijken    2.  vakantie in Nederland   3. eten thuis laten bezorgen

  • vrg. 7.    Personeel   -    Prijs/ promotie   - promotie

Slide 13 - Tekstslide

doelgroep
groep consumenten voor wie een product of boodschap bestemd is.

  • Jongeren zijn vaak belangrijk, want:
  • veel geld te besteden
  • invloed op wat thuis wordt gekocht
  • klant van de toekomst, blijven trouw
  • makkelijk over te halen iets te kopen

Slide 14 - Tekstslide

Duurzaam consumeren
  • rekening houden met mens & milieu bij jouw aankopen

  • Maatschappelijke kosten
  • Nadelen voor de maatschappij door productie&consumptie
  • bijv. geluidsoverlast, afval, waterverontreiniging, etc.

  • Maken: opdracht 8 t/m 13, in duo's, fluisterend overleg.

Slide 15 - Tekstslide

Planning
  • maken: opdr. 8 tm 13 van par. 1.1 (10 min)
  • bespreken: 8 tm 13 (10 min)
  • theorie 1.2 (10 min)
  • maken opdrachten 1.2: 1 t/m 10 (15 min)

donderdag in de les: par. 1.3 maken / eind van de week 1.1 t/m 1.3 af

Slide 16 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 8 tm 13
  • vrg 8: zie theorie
  • b. bijv. inkomen, geslacht, vrijetijdbesteding

  • vrg 9: a. jij bent geen huishouden
  • b. kosten van kinderen, hoge hypotheek

  • vrg 10: a. vakantie, uitjes, e-bike, auto
  • b. geen hoge vaste lasten

  • vrg. 11: basisschool - tiktok, jongeren - insta, carrière - LinkedIn,  motorrijders - Motoplus

Slide 17 - Tekstslide

vraag 12 en 13
  • vrg. 12: 1 Hoog energieverbruik en CO2-uitstoot (voor verwarming van kassen).
  •  2 Hoog energieverbruik en CO2-uitstoot (voor vliegtuigtransport vanuit Kenia).
  •  3 Veeteelt zorgt voor onder andere mestoverschotten, stikstof- en methaanuitstoot; invoer en dus transport van krachtvoer zoals soja.

  • 13 a Kippenvlees.
  •  b 34,0 ÷ 6,8 = 5 keer zoveel.
  • c formule voor een %stijging of %daling =
  • (nieuw - oud) : oud  x 100
  • (51,0 – 3,2) ÷ 51,0 × 100% = 93,7%

Slide 18 - Tekstslide

lesdoelen behaald?
  • Je kunt verschillende soorten inkomens beschrijven.
  • Je kunt uitleggen waardoor je koopgedrag kan veranderen.
  • Je kunt uitleggen waarom bepaalde doelgroepen belangrijk zijn.
  • Je kunt uitleggen dat jouw aankopen gevolgen hebben voor anderen en voor het milieu.



Slide 19 - Tekstslide

par. 1.2: Wat heb je te besteden?
blz. 14 tm 17
1. theorie 
2. opdrachten maken 1 t/m 7
3. bespreken 1 t/m 7
4. theorie 
5. opdrachten maken 8 t/m 13
6. bespreken 8 t/m 13
Daarna verder met 1.2.

Slide 20 - Tekstslide

lesdoelen 1.2
  • wat het verschil is tussen bruto, netto en besteedbaar inkomen
  • hoe je een stijging of daling berekent met een groeifactor
  • wat oorzaken kunnen zijn van inkomensverschillen
  • hoe je uit een grafiek de inkomensverschillen kunt aflezen

Start: opdracht 1 bespreken



Slide 21 - Tekstslide

brutoloon en nettoloon
  • brutoloon
  • wat je afspreek met je werkgever

  • nettoloon
  • wat je op je bankrekening krijgt
  • is minder, door belastingen en sociale premies

  • besteedbare inkomen
  • geld wat je vrij kunt besteden, dus je nettoloon nadat je je verplichte uitgaven eraf hebt gehaald

Slide 22 - Tekstslide

rekenen met groeifactor (opdr 4)

Slide 23 - Tekstslide

opdracht 2 t/m 6 maken
individueel, evt fluisterend overleg (ong. 15 min)
  • 2.  de eerste is +, de anderen zijn -
  • 3. a.  Dat kan als de loonheffing lager wordt.
  •  b.  Dat kan als bepaalde verplichte uitgaven hoger worden (bijvoorbeeld een hogere premie voor de zorgverzekering of hogere gemeentelijke heffingen).

  • 5. 
  • € 23.000 + 4%     € 23.000 × 1,04 = € 23.920
  • € 1.250 + 6,5%     € 1.250 × 1,065 = € 1.331,25
  • € 3.940 – 3%        € 3.940 × 0,97 = € 3.821,80
  • € 15.000 – 8,5%  € 15.000 × 0,915 = € 13.725


Slide 24 - Tekstslide

  • 6 a De daling van het besteedbaar inkomen is (in procenten) meer dan 12,5%.
    De verplichte betalingen blijven hetzelfde en vormen in verhouding een groter deel. Hierdoor blijft er in verhouding een kleiner deel over om vrij te besteden.
  •  b € 900.000 × 0,875 = € 787.500
  •  c € 900.000 × 0,125 × 24 = € 2.700.000 of € 2,7 miljoen

Slide 25 - Tekstslide

Verschil in inkomen
  • verschillen in inkomen kan komen door:
  • - opleiding
  • - ervaring
  • - verantwoordelijkheid
  • - zwaar, onaangenaam of risicovol werk
  • - vraag naar & aanbod van een bepaald beroep

  • modaal inkomen
  • het inkomen wat het meest voorkomt, zo'n € 2.250 per maand
  • minimum inkomen: 
  • in de buurt van het sociaal minimum (= wat je nodig hebt om te leven)

Slide 26 - Tekstslide

opdracht 7, 8 en 9 en 10

  • 7. zie sheet hiervoor
  • 8a. hij is er goed in (aanbod van goede voetballers is klein, vraag is groter)
  • b. verantwoordelijkheid/ opleiding
  • c. risicovol/ zwaar werk
  • 9a € 1.887 – € 1.700 = € 187    € 187 ÷ € 1.700 × 100% = 11% meer
  •  b. Leila: € 1.887 × 12 = € 22.644        Michael: € 1.381 ÷ 4 × 52 = € 17.953
  •   € 22.644 + € 17.953 = € 40.597         Vakantiegeld: € 40.597 × 0,08 = € 3.247,76
  •   € 40.597 + € 3.247,76 = € 43.844,76
  •  c. € 43.844,76 ÷ € 36.500 = 1,2 keer zo veel.
  •  d.€ 1.233 ÷ € 1.700 × 100% = 72,5%

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

lorenzcurve

Slide 29 - Tekstslide

1.3: wil je welvaart of welzijn?
Maken: vrg 2, 4, 5, 7, 9, 10, 11 en 12

verandering in % = (nieuw - oud) : oud x 100

Slide 30 - Tekstslide

  • 2 a Voordeel: duurzame kleding belast het milieu minder, gaat langer mee.
  •    Nadeel: duurzame kleding is meestal duurder.
  •  b Voordeel: niet-duurzame kleding is goedkoper.
  •   Nadeel: niet-duurzame kleding is gemaakt van grondstoffen die het milieu belasten, gaan minder lang mee.

  • 4 .a. je koopt ingrediënten (=geld) en je kookt daarvan een maaltijd (=tijd)
  • b. je hebt meer geld nodig
  • c. zelfvoorziening, dus bijv. een eigen moestuin



Slide 31 - Tekstslide

  • 5. a. je hebt 'tijd' nodig, dit is schaars omdat je bijv. ook naar school moet
  • b. zon, strand, zuurstof

  • 7. 1. Ja, want hij kan nog steeds niet alles kopen, want sommige dingen zijn niet te koop en misschien heeft hij tijd te kort
  • 2. Ja, want hij moet bijv. kiezen voor produceren van de elektrische auto's of produceren van nog meer duurzame auto's.

  • 9. 1e en 3e


Slide 32 - Tekstslide

10. a. eigen antwoord, bijv. met meer geld kun je in meer behoeftes voorzien 
 b. je kunt dan vaker op vakantie, waardoor je je relaxter en gelukkiger gaat voelen
c. we gaan dan meer vliegen, dat is slecht voor het milieu. Er is meer fijnstof, wat slecht is voor je gezondheid.


Slide 33 - Tekstslide

Welkom

Slide 34 - Tekstslide

Welkom bij economie
- boek, schrift, rekenmachine en pen op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 35 - Tekstslide

Planning
Deze week: 
  • par. 1.4  
  •   oefentoets 
  • 2.1 starten

Eind van lesuur 1: opdrachten 1.4: 1 - 6 af + nagekeken
Eind van lesuur 2: opdrachten par. 1.4 geheel af + nagekeken

Slide 36 - Tekstslide

1.4 Help, de prijzen stijgen!
lesdoelen:
• Je kunt oorzaken van inflatie noemen.
• Je kunt het cpi en de inflatie berekenen.

  • Je kunt uitleggen wat de gevolgen van inflatie zijn
  • je kunt uitleggen hoe lonen en prijzen elkaar beïnvloeden

Slide 37 - Tekstslide

koopkracht & inflatie
  • inflatie:
  • algemene stijging van de prijzen

  • kan ontstaan door:
  • vraag is groter dan het aanbod
  • kosten van bedrijven stijgen (bijv. loonkosten)
  • stijging van de prijs van ingevoerde grondstoffen of producten
  • hogere belastingen (bijv. hoger btw-tarief)

  • deflatie:
  • algemene daling van de prijzen

Slide 38 - Tekstslide

maken: opdr. 1, 2 en 3
  • 1. a. huishoudens waarin 2 personen beide een inkomen hebben
  • b. 2x modaal + modaal (dus één iemand verdient 2x het modale inkomen, en 1 iemand verdient modaal)

  • 2.a. Nee, want elk jaar is er inflatie (dus geen deflatie).
  • b.  2019, want daar was de hoogste inflatie. 

  • 3. a. als de prijs van ingevoerde grondstoffen of producten stijgt. Invoering = import, uit het buitenland.
  • b. meer vraag naar producten, hogere loonkosten (meer welvaart = hogere lonen). 

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 4 en 5: het consumentenprijsindexcijfer

Slide 40 - Tekstslide

ConsumentenPrijsIndexcijfer (cpi)
  • CBS (Centraal Bureau voor Statistiek)
  • verzamelt informatie over allerlei economische onderwerpen, bijv. prijsstijgingen
  • -> met die gegevens berekenen ze ook het consumentenprijsindexcijfer
  • -> een cpi van 102 laat bijvoorbeeld zien dat de prijzen van alle producten gemiddeld met 2% gestegen zijn, waarbij rekening is gehouden met verschillende wegingen (=wegingsfactor)

  • Berekenen:
  • 1. Vermenigvuldig van elke productgroep het prijsindexcijfer met de wegingsfactor
  • 2. Tel alle uitkomsten daarvan bij elkaar op
  • 3. Deel dit totaal door het totaal van alle wegingsfactoren (meestal 100)
  • Oefenen: klassikaal vraag 4 en 5




Slide 41 - Tekstslide

Maken: opdracht 6

Slide 42 - Tekstslide

Gevolgen van inflatie
  • Nominale verandering
  • je loonsverhoging (of verlaging) in procenten zonder rekening te houden met inflatie

  • reële verandering
  • je koopkracht-verandering, dus de verandering van je inkomen in verhouding met de inflatie
  • bijv. je krijgt 3% loonsverhoging, en de inflatie is 2%. Dit betekent 1% reële verandering.

  • geldontwaarding
  • geld wordt minder waard
  • komt door inflatie, want voor € 1 kun je minder kopen als de prijzen hoger worden

Slide 43 - Tekstslide

prijscompensatie & loon-prijsspiraal
  • prijscompensatie
  • evenveel (%) loonsverhoging krijgen als dat er inflatie is
  • -> je koopkracht blijft gelijk



  • loon-prijsspiraal
  • door hogere lonen gaan de kosten bij bedrijven omhoog. Die hogere kosten willen ze terugverdienen door hogere prijzen te vragen (-> inflatie -> loonsverhoging -> etc.)
  • vicieuze cirkel van loonstijgingen en prijsstijgingen

Slide 44 - Tekstslide

maken: vraag 7 tm 11
in duo's, zachtjes overleg
  • 7a. modaal + 1/2 modaal met kinderen
  • b. 1. de reële stijging was 2.2%  (reële verandering = koopkrachtverandering)
  • 2. reële verandering = nominale verandering - inflatie
  • 2,2 %  =  nominale verandering - 1,2 %
  • dus de nominale verandering = 2,2% + 1,2 % = 3,4%

  • 8. alleen de 2e bewering is juist

  • 9. Duitsland, daar dalen de prijzen (terwijl België en Nederland stijgen), dat zal voor de meeste stijging van de vraag verwachten

Slide 45 - Tekstslide

vraag 10 en 11
  • 10. a. 2014 en 1019 (daar stegen de prijzen meer dan de lonen)
  • b. 2017 (prijzen even veel gestegen als de lonen)
  • c. 2020 (grootste verschil tussen loonstijging en prijsstijging)

  • 11. door het verlagen van de loonbelasting, stijgt het netto-inkomen (zonder dat het bruto-inkomen stijgt). Hierdoor hoeft er minder prijscompensatie door de werkgevers gegeven te worden, en zijn er dus ook geen prijsstijgingen nodig om extra kosten te compenseren. 

Slide 46 - Tekstslide