Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
Maak vast de startopgave
Startopgave: Vorig jaar heb je 500 euro op de spaarrekening gezet. Het is nu 520 euro geworden. Hoe hoog was het rente%?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Vandaag: waarom zou je lenen?
Ga rustig zitten
Leg vast je boek en je rekenmachine op tafel
Leg je tas op de grond en doe je telefoon in je tas / broekzak
Maak vast de startopgave
Startopgave: Vorig jaar heb je 500 euro op de spaarrekening gezet. Het is nu 520 euro geworden. Hoe hoog was het rente%?
Slide 1 - Tekstslide
Waarom zou je lenen?
Slide 2 - Tekstslide
Wanneer zou jij geld lenen?
Slide 3 - Open vraag
Lenen
Een lening moet natuurlijk ook terugbetaald worden.
Een lening betaal je terug doormaandtermijnente betalen: een vast bedrag per maand.
Deze bestaat uit de aflossing en de rente.
Slide 4 - Tekstslide
Lenen
Je kunt alleen maar lenen als je meerderjarig bent.
Meerderjarig ben je vanaf 18 jaar
De meest bekende lening is een hypotheek.
Rood staan is ook een vorm van lenen: 10% rente!
Slide 5 - Tekstslide
Formule rente berekenen:
nieuw - oud x 100% = ...%
oud
Je had eerst €500,- en je hebt nu €520,- dan heb je
€520,- - €500,- x 100% = 4%
€500,-
Slide 6 - Tekstslide
Welke rente is hoger?
A
De leenrente
B
De spaarrente
Slide 7 - Quizvraag
Je had eerst €600,- op je rekening staan. Na een jaar staat er €603,- op je rekening. Hoeveel procent rente heb je van de bank gekregen?
A
1,005%
B
0,5%
C
10,05%
D
1%
Slide 8 - Quizvraag
Welke van de volgende antwoorden is geen voorbeeld van een geldfunctie?
A
Spaarmiddel
B
Bankmiddel
C
Rekenmiddel
D
Ruilmiddel
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een goed voorbeeld van een vorm van chartaal geld?
A
Je pinpas
B
Een cheque
C
Briefgeld
D
Het geld op je bankrekening
Slide 10 - Quizvraag
Je koopt een fiets op Marktplaats. Dit is een voorbeeld van
A
Indirecte ruil
B
Directe ruil
Slide 11 - Quizvraag
Je saldo aan het eind van de maand is 200 euro. Aan het begin van de maand was dat 250 euro. Je hebt 80 euro uitgegeven aan nieuwe kleding. Hoe hoog waren je inkomsten?
A
20 euro
B
30 euro
C
50 euro
D
80 euro
Slide 12 - Quizvraag
Aan de slag
Wat: opgave 33 t/m 35
Wie: alleen of samen
Hoe: uit je boek en in je schrift
Waarom? Zodat je snapt hoe je met rente moet rekenen