Ahora describe tus actividades diarias:
¿Qué has hecho esta semana?
¿Qué haces los fines de semana?
¿Qué hacen tus padres durante la semana?
Schrijf in 10 zinnen welke activiteiten je deze week hebt gedaan (Let op: maak gebruik van de perfecto).
En schrijf welke activiteiten je met je familie hebt gedaan (Let op: maak gebruik van de constructie 'voy a + hele ww = voy a lavar mi ropa' )
Ben je klaar met je verhaal?
Stuur het naar je docent.