2h4 - vr050424

Bonjour
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bonjour

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Corriger
  • Grammaire
  • Au travail
  • Les devoirs 
But: weten hoe je een zin vragend maakt in het Frans

Slide 2 - Tekstslide

Interroger
  1. je me présente - ik stel me voor
  2. l'entrainement - de training
  3. il faut - je moet
  4. tout le temps - de hele tijd
  5. seulement - alleen maar
  6. surtout - vooral 
  7. le légume - de groente
  8. la nourriture - het voedsel

Slide 3 - Tekstslide

Corriger ex. 25 et 26
Page 32


Slide 4 - Tekstslide

Grammaire
Hoe maak je een Franse zin vragend?
  1. Gewone zin + ?
  2. Est-ce que  gewone zin + ?
  3. Inversie + gewone zin + ?

Tu aimes le chocolat.


Slide 5 - Tekstslide

Gewone zin + ?
Tu aimes le chocolat?

Slide 6 - Tekstslide

Est-ce que + gewone zin + ?
Est-ce que tu aimes le chocolat?

Géén Nederlandse vertaling

Slide 7 - Tekstslide

Inversie + gewone zin + ?
Aimes-tu le chocolat?

Mag alleen bij persoonlijk voornaamwoorden 
(dus niet bij namen en zelfstandig naamwoorden)

Slide 8 - Tekstslide

Vraagwoorden
Staan meestal vooraan of achteraan in de Franse zin

Pourquoi tu aimes le chocolat?
Tu aimes le chocolat pourquoi?

Pourquoi est-ce que tu aimes le chocolat?
Pourquoi aimes-tu le chocolat?

Slide 9 - Tekstslide

Vraagwoorden
pourquoi
waarom
waar
quand
wanneer
comment
hoe
combien
hoeveel
qui
wie
qu'est-ce que 
wat

Slide 10 - Tekstslide

Maak onderstaande zinnen op 2 manieren vragend
2. Elles ne font pas de sport. 
-  Elles ne font pas de sport?
- Est-ce qu'elles ne font pas de sport. 
- Ne font elles pas de sport?
3. Frédérique travaille au supermarché. 
- Frédérique travaille au supermarché?
- Est-ce que Frédérique travaille au supermarché?


Slide 11 - Tekstslide

Maak onderstaande zinnen op 2 manieren vragend met vraagwoord.
1. Mon frère joue au foot. (waar)
Où mon frère joue au foot? / mon frère joue au foot où?
Où est-ce que mon frère joue au foot? / Est-ce que mon frère joue au foot où?
2. Elles ne font pas de sport. (waarom)
Pourquoi elles ne font pas de sport.  / Elles ne font pas de sport pourquoi?
3. Frédérique travaille au supermarché. (wanneer)




Slide 12 - Tekstslide

Au travail
Ex. 30 - 32

Fini? Blokje F leren 

Slide 13 - Tekstslide

Les devoirs
Mercredi le 17 avril

Apprendre: blokje F NF
Faire: ex. 30, 31, 32 et 33

Repetitie hf 5 woensdag 15 mei




Slide 14 - Tekstslide