Present Simple

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed
1 / 25
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Welke zin staat niet in de present simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij feiten, gewoontes en dingen die regelmatig gebeuren.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer je het hebt over iets wat je wilt gaan doen.
D
Als je verteld over iets wat je is overkomen.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Pick the example of the present simple.
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I walk every day.
D
I am walking there.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

The dog ... its tail.
A
wags
B
wag

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

He always ... to do the right thing
A
trys
B
try
C
tries
D
trie

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

I can ... very fast.
A
run
B
ran
C
running
D
runs

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

My nephew ... in the UK.
A
livs
B
lives
C
live
D
living

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have got
Wat betekent have got?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Explanation have got
Have got betekent hebben

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben =
Have got / Has got
  • I have got
  • You have got
  • He has got
  • She has got
  • It has got
  • We have got
  • You have got
  • They have got

Slide 11 - Tekstslide

Begin met persoonlijke voornaamwoorden op het linkerbord doornemen.
"have got" = hebben


1 persoon
have got ...
you have got ...
he has got ...
she has got ...
it has got ...



meer personen
We have got ...
You have got ...
They have got ...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have / has got
Ontkennend
I haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
He / she / it hasn't got. (has not got)
we haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
They haven't got. (have not got)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"have got" = hebben


1 persoon
have I got ...
have you got ...
has he got ...
has she got ...
has it got ...



meer personen
have we got ...
have you got ...
have they got ...

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
You have got a nice classroom
B
You has got a nice classroom.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
We have got friends in the football team
B
We has got friends in the football team

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
My English teacher have got cool posters
B
My English teacher has got cool posters

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Have Sam got the newspaper?
B
Has Sam got the newspaper?

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Sharon and Jess have got articles for the newspaper
B
Sharon and Jess has got articles for the newspaper

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (not-have got) blue eyes.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We _____ a ticket (not - have got)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
This city ... (not - have got) a museum.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ___ a problem. (have got)

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

You ........ a present (have got)

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies