H4 Taalverzorging - voltooid deelwoord

H4 Taalverzorging
Voltooid deelwoord
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4 Taalverzorging
Voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten jullie al

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (tt)​

​ik-vorm bepalen van het werkwoord​






Tip: gebruik lopen om te horen of er een -t achter de ik-vorm moet.​







ik en je/jij achter ww
ik-vorm
ik vind, vind je/jij​
ander enkelvoud
ik-vorm + t
jij vindt, hij/zij vindt​
meervoud
hele ww
wij/jullie/zij vinden​

Slide 3 - Tekstslide

Verleden tijd (vt)
Hele ww –en​


Laatste letter in ‘t ex-kopschip?​

Ja?         -te of –ten achter de ik-vorm​
Nee?      -de of –den achter ik-vorm




Slide 4 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

  • Dus:

  • hele werkwoord -en  =  branden / surfen
  • laatste letter in 't ex-kofschip?: brand / surf
  • nee: de(n): de(n)
  • ja: te(n): te(n)
  • ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 5 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

  • Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen

  • hele werkwoord -en  =  verhuizen
  • laatste letter in 't ex-kofschip? Nee
  • dus de(n)
  • ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           


Of: maak het woord langer om te horen wat je schrijft!

Slide 7 - Tekstslide

Wat klopt hier niet?

Slide 8 - Open vraag

Ik heb (fietsen)
A
gefietst
B
gefietsd
C
gefietsen

Slide 9 - Quizvraag

Heb jij (winnen)
A
gewint
B
gewind
C
gewonnen

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb (horen)
A
gehoort
B
gehoord
C
gehoren

Slide 11 - Quizvraag

Jullie hebben (luisteren)
A
geluistert
B
geluisterd
C
geluisteren

Slide 12 - Quizvraag

Het papier is (verscheuren)
A
verscheurt
B
verscheurd
C
verscheuren

Slide 13 - Quizvraag

Zij heeft (maken)
A
gemaakt
B
gemaakd
C
gemaken

Slide 14 - Quizvraag

De hond heeft (bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 15 - Quizvraag

Naol heeft (twijfelen)
A
getwijfelt
B
getwijfeld
C
getwijfelen

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag / huiswerk
H4 Spelling werkwoorden
voltooid deelwoord
Opdracht 2, 3 en 5

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

  • Bijvoeglijk naamwoord kan ook gemaakt worden van een voltooid deelwoord.
  • Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
  • Deze schrijf je zo kort mogelijk, met soms een extra -e erachter.

Slide 18 - Tekstslide



Hele werkwoord​
Voltooid deelwoord​
Bijvoeglijk naamwoord​
Mesten​
Het veld is gemest​
Het gemeste veld​
Huren​
Het huis is gehuurd​
Het gehuurde huis​



Doden​
Het dier is gedood​
Het gedode dier​
Redden​
Het hert is gered​
Het geredde hert​

















hele werkwoord
voltooid  deelwoord
bijvoegelijk naamwoord
mesten
De tuin is gemest.
de gemeste tuin
huren
Het huis is gehuurd.
het gehuurde huis
doden
Het dier is gedood.
het gedode dier
redden
Het hert is gered.
het geredde hert
lopen
De route is gelopen.
de gelopen route

Slide 19 - Tekstslide