Unit 5 lesson 2

Vak: Engels
Hoofdstuk: Unit 5 Lesson 2
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Engels
Hoofdstuk: Unit 5 Lesson 2
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
- Pak je Engels boek, maar hou deze nog even dicht.
- Pak je ipad en ga naar lesson up.

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgend doel
- Je kunt een passend communicatiemiddel kiezen en gebruiken.
- Je kunt in korte, eenvoudige zinnen een persoon beschrijven.
- Je kunt over alledaagse aspecten van je omgeving schrijven in zinnen die met elkaar verbonden zijn.
- Je oefent met de grammatica 'comparisons', present perfect' en 'irregular verbs'.

Slide 3 - Tekstslide

3. Mini-check
Verdiept:

Wie maakt de mini-check:


Slide 4 - Tekstslide

Comparisons: welke is onjuist?
A
far - further - furthest
B
little - less - least
C
bad - badder - baddest
D
good - better - best

Slide 5 - Quizvraag

Comparisons: welke is onjuist?
A
big - biger - biggest
B
good - better - best
C
busy - busier -busiest
D
nice - nicer - nicest

Slide 6 - Quizvraag

Complete the comparison:
bad - ____ - _____
A
badder, baddest
B
worse, worst
C
more bad, most bad
D
more worse, most worst

Slide 7 - Quizvraag

Which comparison is correct?
A
I'm quicker then him
B
They walk faster then me
C
Please be carefuller next time!
D
I like playing football better than playing hockey

Slide 8 - Quizvraag

Comparisons, which is correct?
A
Bad -> worse -> worst
B
Bad -> badder -> baddest
C
Bad -> worst -> baddest
D
Bad -> worse -> baddest

Slide 9 - Quizvraag

Comparisons:
The King is the ___________
A
more powerful
B
powerfuller
C
powerfullst
D
Most powerful

Slide 10 - Quizvraag

Wat is hier de present perfect
A
I live in Steenwijk
B
I have lived in Steenwijk
C
I lived in Steenwijk
D
I am living in Steenwijk

Slide 11 - Quizvraag

present perfect
A
I have decided
B
I had decided
C
He had decided
D
I did decide

Slide 12 - Quizvraag

Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They haven't seen him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 13 - Quizvraag

Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has caught ten balls so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 14 - Quizvraag

Irregular verb of
verbieden
A
to forbid - forbid - forbid
B
to forbid - forbade - forbidden
C
to forbid - forbidded - forbidden
D
to forbade - forbade - forbade

Slide 15 - Quizvraag

Irregular verb:

kosten
A
to cost - costed - costen
B
to cost - chosten - gecost
C
to cost - costed - costed
D
to cost - cost - cost

Slide 16 - Quizvraag

Irregular verb of
wedden
A
to bet - bet - bet
B
to bet - bit - bot
C
to bit - bit - bit
D
to bet - betted - betten

Slide 17 - Quizvraag

Irregular verb of
bouwen
A
to build - builded - builded
B
to built - build - build
C
to build - built - built
D
to builden - builded - builden

Slide 18 - Quizvraag

Irregular verb of
beginnen
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 19 - Quizvraag

4. Instructie

Slide 20 - Tekstslide

Comparisons

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

5. Begeleid inoefenen
Doorloop samen de opdrachten van lesson 2.

Slide 24 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Maak opdracht  16 t/m 30 op blz. 61 t/m 70

Slide 25 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Heb je nog vragen of loop je nog ergens tegen aan?

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je tijdens deze les geleerd?

Slide 27 - Open vraag

Use the right comparison:
> Jessy is ______ my mum.
A
funnyer than
B
funnier than
C
more funny than
D
the most funny

Slide 28 - Quizvraag

Welke comparison is NIET juist:
A
bad - badder - baddest
B
big - bigger - biggest
C
small - smaller - smallest
D
far - further - furthest

Slide 29 - Quizvraag

Irregular verbs:
rijden
A
to drive - drove - driven
B
to ride - rode - ridden
C
to drive - drove - drove
D
to ride - rode - rode

Slide 30 - Quizvraag

irregular verbs:
see - ……. - …….

A
saw - seen
B
saw - sawn
C
saw - sawed
D
seen - sawn

Slide 31 - Quizvraag

irregular verbs:
hold - ……. - …….

A
holded - holded
B
held - holden
C
held - held
D
holded - holden

Slide 32 - Quizvraag

Irregular verb:

begin
A
to begin - begin - begin
B
to begin - began - begun
C
to begin - began - began
D
to begin - begun - begun

Slide 33 - Quizvraag

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Lukt het je om vragen die woorden gesteld uit een tekst te halen?
Heb je nog ergens hulp bij nodig?

Slide 34 - Tekstslide