Ik leer hoe je de regels voor het gebruik van de verwijswoorden hun/hen, dat/ wat en waarmee en met wie, kunt gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat, hij, hem, zij, ze, haar, het) wijzenterug naar iets wat eerder genoemd is. Er zijn een paar lastige gevallen.
• Hen of hun?
Je gebruikt het verwijswoord henals lijdend voorwerp(lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel.
Slide 3 - Tekstslide
Hen, hun...
Slide 4 - Tekstslide
Hen, hun...
* Je gebruikt het verwijswoord hen als lijdend voorwerp(lv) en na een voorzetsel (vz).
* Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp(mv) zonder voorzetsel.
Slide 5 - Tekstslide
Hen, hun...
Als Peter en Noah niet meewerken, help ik hen (lv) niet meer met wiskunde.
Mijn broers waren hun lunchpakket vergeten en daarom heb ik hun (mv) een boterham gegeven. Ook mijn twee appels heb ik aan (vz) hen afgestaan.
Slide 6 - Tekstslide
• Dat of wat?
Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar:
– dat, datgene: Dat wat je nu eet, lijkt mij niet erg gezond.
– alles, iets, niets, het enige: Alles wat je hem voorzet, eet hij meteen op.
– een overtreffende trap (het mooiste, het leukste enzovoort): Deze superfoods zijn het gezondste wat ik ooit gegeten heb.
– een hele zin: Jari sport vrijwel nooit, wat slecht is voor zijn conditie.
Slide 7 - Tekstslide
Het gaat goed....
Slide 8 - Tekstslide
• Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (waarmee, waarvan), naar mensen met voorzetsel + wie (met wie, van wie).
– Het boek (ding) waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels ook gelezen.
– De klasgenote (mens) met wie ik het liefst samenwerk, heet Anouk.
Slide 9 - Tekstslide
Waar? Daar!
Slide 10 - Tekstslide
nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl
Slide 11 - Link
Slide 12 - Tekstslide
Gebruik voor het maken van de opdrachten de theorie van H.6 Formuleren