Les 1_ H.3 Formuleren_3vwo

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Welkom!

wat fijn,

jullie zijn

hier

(of daar).

In mijn vakantie heb ik:

1. soms aan school gewerkt en verder rustig aan gedaan
2. een nieuw dansje, vette truc of nieuwe skill geleerd
3. een boek uitgelezen
4. alleen maar uitgeslapen en gerelaxt

Het meest bijzondere nieuws dat ik afgelopen week heb gehoord, gezien of gelezen, is:

Les 1. H.3 Grammatica Formuleren

  

Vandaag:

• Aangepaste 'lockdownplanner' --> 'open-up' planner voor maand maart
• Theorie verwijswoorden (blz. 126)
• Oefenen met verwijswoorden, opdracht 2 en 3 (blz. 127)

 H.3 Grammatica Formuleren

Leerdoelen
Na de lessen van deze week: 

1. weet je de regels voor het gebruik van verwijswoorden.

2. kan je de juiste verwijswoorden gebruiken.

H.3 Grammatica Formuleren

Neem 3 - 5 minuten de tijd om de theorie over verwijswoorden door te lezen.

En beantwoord daarna de volgende vraag.

Welke vraag over deze theorie zou op het GPW gesteld kunnen worden?

Verwijswoorden 

wijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn.

 

 

 

  

  

Naar zelfstandige naamwoorden:	verwijs je met:	en:
in het enkelvoud, mannelijk	hij, hem, zijn	deze, die
in het enkelouvd, vrouwelijk	zij, ze, haar	deze, die
in het enkelvoud, onzijdig	het, zijn	dit, dat
in het meervoud	zij, ze, hen, hun	deze, die

Verwijswoorden 

• In het meervoud gebruik je zij en ze als onderwerp. 
• Gebruik hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
• Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel (en als bezittelijk voornaamwoord).
  – Toen de soldaten terugkeerden van hun (bez.vnw) VN-missie, wachtte de minister hen (lv) op, praatte hij met (vz) hen en gaf hij hun (mv) een medaille.

Verwijswoorden 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar:

• dat en datgene, 
• naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
• naar een overtreffende trap (het leukste) 
• en naar een hele zin.
  

– We gaan naar een pretpark over de Romeinse tijd, wat we heel leuk vinden.

Verwijswoorden 

• Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (daarvan, waarover). 
• Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (van wie, over wie, met wie).

– De tovenaar Merlijn, van wie Arthur de krijgskunsten leerde, bezorgde de jonge koning ook het zwaard Excalibur, waarmee hij onoverwinnelijk werd.

Vul het juiste verwijswoord in:
Vandaag kan de bevolking de president kiezen die ... wil hebben.

1. hij
2. ze
3. het
4. hen

Vul het juiste verwijswoord in:
Deze bouwonderneming is zeer populair bij de arbeiders, omdat ... ... werknemers in het algemeen goed betaalt.

1. ze, haar
2. hij, zijn
3. zij, hun
4. het, zijn

Vul het juiste verwijswoord in:
Morgen legt het voltallige personeel het werk neer, omdat ... in december ... bonus niet zal ontvangen.

1. ze, haar
2. hij, zijn
3. zij, hun
4. het, zijn

Vul het juiste verwijswoord in:
Die oude fauteuil is prachtig, maar ... moet wel bekleed worden.

1. het
2. zij
3. hij
4. ze

H. 3 Formuleren

• Maak opdracht 2 (blz. 127)
  af, zin 5 t/m 12.
• Werk in tweetallen
• Tijd: 10 minuten
• Tijd over?... ga verder met opdracht 3 

H. 3 Formuleren

Opdracht 2, zin 5 t/m 12.

5. het                                         9. ze

6. zijn                                         10. het

7. ze, hun                                    11. hem

8. haar                                        12. ze

HUISWERK dinsdag 2 maart

Hoofdstuk 3. paragraaf Formuleren

Maak opdracht 3 en 4 

op blz. 127  in het boek.