Persoonsvorm en onderwerp

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

We herhalen:

De persoonsvorm en het onderwerp. 

Verwijswoorden.

Hoe vind je de persoonsvorm

• De persoonsvorm is altijd een werkwoord (doe-woord)

1. Maak de zin vragend, de persoonsvorm komt nu vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm veranderd dan.

vb: 

Yassin zit vooraan in de klas.

Zit Yassin vooraan in de klas?

Voorbeeld:
Yassin zit vooraan in de klas.

Vragend maken:

Zit Yassin vooraan in de klas?         De pv komt vooraan in de zin

Tijd veranderen

Yassin zat vooraan in de klas.         De pv verandert van tijd.

De persoonsvorm kun je vinden door:

1. Een vraagzin te maken.
2. De zin in een andere tijd te zetten.
3. Door alle werkwoorden te onderstrepen.
4. Die staat altijd vooraan.

De persoonsvorm is altijd een ...

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

Kevin fietst naar school

Wat is de persoonsvorm in deze zin

1. Kevin
2. fietst
3. naar
4. school

Sanne kijkt uit het raam

Wat is de persoonsvorm van deze zin?

1. Sanne
2. kijkt
3. uit
4. het raam

Ik loop naar school.
Wat is de persoonsvorm?

Ik ben bijna jarig.
Wat is de persoonsvorm?

Het onderwerp van de zin

Het onderwerp van de zin vind je door de vraag:

Wie/wat + persoonsvorm

Voorbeeld

Yassin zit vooraan in de klas

Maak de zin vragend.

Zit Yassin vooraan in de klas?  Zit is de pv

Wie/wat + pv

Wie/wat zit?      Antwoord:  Yassin.  Yassin is dus het onderwerp

Het onderwerp kun je vinden door jezelf af te vragen:

1. Wat is het werkwoord.
2. Wie of wat + de persoonsvorm
3. Door te kijken naar de personen in de zin.

De meester staat voor het bord

Wat is het onderwerp van deze zin?

1. De meester
2. staat
3. voor
4. het bord

Het boek ligt op de tafel.

Wat is het onderwerp van deze zin?

1. Het boek
2. Ligt
3. op
4. de tafel

Wij rijden naar Amsterdam.
Wat is het onderwerp?

Er liggen oude kranten in de tuin.
Wat is het onderwerp?

Bij de deur ligt een brief.
Wat is het onderwerp?

Verwijswoorden 

Een verwijswoord wijst naar een woord dat al eerder is genoemd.

Het zorgt ervoor dat je niet twee keer hetzelfde hoeft te zeggen.

Mama is jarig. Ze bakt een taart.        Ze           Mama

Sinem is gek op karate. Dat vindt ze een leuke sport           Dat           karate

Steven klimt graag in bomen. Hij is dan ook niet bang

Waarnaar verwijst het woordje hij?

1. Steven
2. klimt
3. bomen

Fay helpt mama met opruimen. Ze vindt dat leuk om te doen.

Waarnaar verwijs het woordje ze?

1. mama
2. opruimen
3. leuk
4. Fay

Mike en Sanne rekenen graag. Ze zijn er dan ook erg goed in geworden

Waarnaar verwijst het woordje ze?

1. Mike
2. Sanne
3. Mike en Sanne
4. rekenen

Paardrijden vindt Rik erg leuk. Hij is er dan ook erg goed in.

Waarnaar verwijst het woordje hij?

1. Paardrijden
2. Rik
3. leuk
4. goed

Ik snap nu hoe ik het onderwerp kan vinden in een zin:

😒🙁😐🙂😃